dinsdag, januari 02, 2001

Dagboek Orissa (India) (2 oktober - 25 oktober 1999)

Drie weken trekken in Orissa
(door Marjanne Prins, bewerkt door Stephan De Paepe)

Avontuur via internet

Op zoek naar een avontuurlijke reis, komen we via internet terecht bij ‘Vreemde Kontinenten’, een klein reisbureau in Gent, dat zich sinds enkele jaren specialiseert in reizen naar gebieden waar normaliter geen toeristen komen. Onze belangstelling wordt gewekt door het etnologische karakter van de reis, waardoor we kennis kunnen maken met enkele van de meest primitieve stammen die in het zuiden en zuidwesten van Orissa hun domein hebben.
Na de nodige voorbereidingen zoals uitrusting, inentingen en medicamenten, vertrekken we op 2 oktober met de KLM naar Calcutta. De drukte aan ‘gate F6’, evenals de vele overboekingen geven ons alvast een voorproefje van het land van bestemming: India, een land dat bijna een zesde deel van de wereldbevolking herbergt. Vanwege de verkiezingen in India is er een extra scherpe controle bij het inchecken. Zelden hebben we het KLM personeel aan de balie zo nerveus meegemaakt als voor deze vlucht. Al met al lopen we een vertraging op van circa twee uur. In het vliegtuig maken we kennis met Stephan, Christian en Els, onze Belgische reisgenoten. Francis, onze gids - ook een Belg - zal ons in Calcutta opwachten.


Dag 1: The city of joy

Deze bijnaam voor Calcutta staat in schril contrast met de realiteit zoals deze zich bij onze aankomst aandient. Na een alleszins rustige vlucht landen we na een tussenstop in Delhi, omstreeks half twee ‘s nachts in Calcutta . Een vriendelijk lachende stewardess wenst ons een prettig verblijf toe en waarschuwt voor de ‘cultural shock’ die ons te wachten staat. Allerlei formaliteiten bij de immigratie, de douane en het verzamelen van de bagage nemen ook nog eens ruim twee uur in beslag. Overal zien we geüniformeerde mannen met karabijnen in de aanslag. Stephan heeft trouwens goed pech, want zijn bagage blijkt naar Bangkok gestuurd te zijn.
Onze gids adviseert direct geld te wisselen. Ook dat neemt per persoon bijna een half uur in beslag, maar het resultaat is dat we omstreeks drie uur met dikke stapels aan elkaar geniete bankbiljetten naar de uitgang lopen. We krijgen vierduizend tweehonderd roepies voor US$100 en als ‘bijna miljonairs’ verlaten we de luchthaven in twee gammele taxi’s waarvan er één eerst aangeduwd moet worden en de andere onderweg bijna in onderdelen uit elkaar valt. De rit naar het ‘Grand Eastern Hotel’ in het centrum van Calcutta is een nachtmerrie. Het is als het rijden in een horrorfilm waarvoor we zojuist als figuranten zijn ingehuurd. In het begin moeten onze ogen wennen aan het donker, maar al heel snel tekenen zich silhouetten af van koeien die midden op de weg liggen of vlak voor onze koplampen uit het niets opduiken. Het is alsof ze ons de toegang tot de stad willen weigeren. De straatverlichting is beperkt tot een zwak schijnsel van enkele koplampen uit de tegenovergestelde richting. Des te indringender klinken de claxons en wordt ons reukorgaan geprikkeld door de stank van uitlaatgassen en uitwerpselen. Naarmate we de stad naderen, bedekken we onze neusgaten met in ‘eau de Cologne’ gedrenkte papieren zakdoekjes. Langzaam maar zeker bekruipt ons een gevoel van spijt en vertwijfeling. Waar zijn we aan begonnen? We hadden ons een voorstelling gemaakt van de verschrikkingen van Calcutta zoals deze in de meeste reisgidsen beschreven worden, maar dit overtreft onze ergste verwachtingen. De in de duister gehulde stad geeft een aanblik van een spookstad. Dit kan niet echt zijn. Overal liggen in lompen geklede mensen te slapen, gewoon langs de straatkant, op de trottoirs, op gammele karren, onder plastic zeiltjes, in riksja’s en temidden van bergen vuilnis. Boven hun hoofden prijken de aanplakbiljetten en spandoeken van de communistische partij waarbij je je afvraagt of deze mensen nog ergens anders aan kunnen denken dan gewoon overleven in deze puinhoop. Hier en daar zijn nog enkele mensen bezig zwaar beladen karren voort te trekken over de hobbelige keien. Wie weet waar naar toe? Eindelijk, om 4h30 houden we stil voor het Grand Eastern hotel, dat dateert uit de tijd van de Britten. In wit geklede portiers maakten diepe buigingen voor ons alsof we ‘very important persons’ zijn en even verkeren we in de veronderstelling dat we ons in een vijfsterrenhotel bevinden. Eenmaal binnen wordt het al gauw duidelijk dat er sinds het vertrek van de Engelsen niets meer aan onderhoud is gedaan. We vleien ons neer in de op de draad versleten fauteuils en proberen weer langzaam op adem te komen, wat bijna gelukt zou zijn als we het toilet hadden vermeden.
Doodmoe maar opgelucht, stappen we na een uur weer in onze taxi’s en gaan op weg naar het station voor een acht uur durende treinrit naar Bhubaneswar, de hoofdstad van Orissa.
Ondertussen begint het licht te worden en overal zien we in lompen gehulde mensen overeind kruipen. Het dagelijkse ritme schijnt weer op gang te komen. Nog duidelijker zien we het verval alom. De koloniale gebouwen staan er verveloos bij en ook de meest recente gebouwen zien er smerig uit en lijken op instorten te staan. Straat in, straat uit hetzelfde beeld. Er lijkt geen eind aan te komen. En dat in een stad die nog geen honderd jaar oud is. Wanneer we over de brug rijden die de oevers van de Hooghlyrivier met elkaar verbindt, zien we een groot rood stenen gebouw opduiken. Dit blijkt het station te zijn, maar vergeleken met de bouwval in de omgeving heeft het de allure van een paleis. De taxi’s stoppen aan de overkant van de straat en we ontkomen er niet aan om een meter of vijftig door de drek te baggeren met onze bagage op sleeptouw. Daar nemen een drietal dragers onze bagage op hun hoofd, d.w.z. drie zware op elkaar gestapelde reistassen per drager. Dit houd je niet voor mogelijk als je het niet voor je eigen ogen ziet gebeuren. Francis geeft ons de instructie dat iedereen op zijn eigen bagage moeten letten tot deze op het perron bij elkaar staat, want de stationshal is een toevluchtsoord voor zakkenrollers. Ook moeten we ons vooral niet door de bedelaars laten intimideren want zodra je hieraan toegeeft, word je door een hele meute belaagd. De meeste bedelaars maken namelijk deel uit van georganiseerde bendes die in ruil voor voedsel en onderdak hun dagelijkse opbrengst afstaan aan de bendeleiders. Ook op de perrons liggen mensen te slapen. We zien mannen die met stokken jonge kinderen wakker slaan en hen aanmanen om aan het werk te gaan. We zien moeders met baby’s op hun arm, kreupelen en melaatsen. We zien mensen die midden op het perron, pal onder onze neus hun behoefte doen terwijl weer anderen hun etenswaar aanprijzen. We beseffen dat we in India zijn, in een van de armste steden van de wereld, de stad van moeder Theresa. Maar het meest beseffen we dat we bevoorrechte toeschouwers zijn en dat we dit station heel snel kunnen verlaten.


Dag 2: Aankomst in Bhubaneswar

Onze namen staan op de buitenkant van de eersteklas wagon. We nemen plaats in de airconditioned coupé, gevolgd door een leger van krantenverkopers, schoenpoetsers en jongens die uit thermosflessen thee in kleine plastic bekertjes schenken. Door het raam proberen hordes bedelaars hun magere armen binnen te steken en schijnbaar onaangedaan dwingen we ons de andere kant uit te kijken. Blijkbaar zijn we de enige toeristen. Er zijn slechts weinig plaatsen bezet in deze eersteklas wagon. De met ons meereizende Indiërs zien er opvallend goed gekleed uit. Tegenover ons zitten drie vrouwen, gehuld in prachtige sari’s. Naast ons neemt een vriendelijke heer plaats, die door de regering in Delhi is uitgezonden om controle uit te oefenen bij de verkiezingen die de volgende dag in Orissa plaats vinden. Zodra de trein zich in beweging zet, halen de vrouwen een kaartspel tevoorschijn, maar na de vermoeienissen en de eerste indrukken van Calcutta, dommelen we al gauw in slaap waardoor de ruim acht uur durende treinrit bijna ongemerkt aan ons voorbij gaat.
Op het station van Bhubaneswar worden we opgewacht door Sarat, zijn vrouw en twee beeldschone dochtertjes van 8 en 3 jaar oud. De twee meisjes hangen guirlandes van oranje afrikaantjes om onze hals. Voor het station staan de riksja’s klaar. Sarat rijdt op zijn motor voor ons uit. De rit in de riksja’s naar het Pantha Nivas hotel duurt ruim een half uur en gaat dwars door de sloppenwijk waar mensen aan weerskanten van de weg ons uitbundig toezwaaien. Wie kijkt hier naar wie?, vragen we ons af. Toch lijkt de sfeer hier minder beklemmend dan in Calcutta, maar misschien komt dit omdat we de eerste beelden al enigszins verwerkt hebben.
Onmiddellijk na aankomst in het hotel vieren we de verjaardag van Stephan onder het genot van whiskycola zonder ijs. Tot grote hilariteit van iedereen neemt Stephan ons verjaardagscadeau in ontvangst: een paar ‘safe sex’-sokken die, nu hij zonder bagage zit, helemaal goed van pas komen.
Hopelijk komt zijn bagage de volgende ochtend aan, voor we aan de trekking beginnen. Francis heeft Tutu, een van de medewerkers van Discover Tours, opdracht gegeven om naar de luchthaven te gaan en de bagage met de eerstvolgende trein naar Bhubaneswar te brengen.
Tijd om uit te rusten van de vermoeiende reis krijgen we niet, want na een kwartier vertrekken we al voor een eerste verkenning in Bhubaneswar. Onder begeleiding van Sarat brengen we een bezoek aan Hirapur, een dorpje even buiten de stad. Het dorpje ligt omringd door rijstvelden. We gaan er met een jeep naar toe. Onderweg kijken we onze ogen uit. We zien reclame voor computercursussen tussen propagandaborden voor de communistische partij en aanbevelingen voor gezinsplanning. Dokterspraktijken tussen fietsenmakers en pottenverkopers en niet te vergeten de tientallen koeien die zich van de verkeerschaos niets schijnen aan te trekken.

Sarat legt uit dat de dorpsbewoners Jaïnisten zijn. Ze aanbidden de natuurgoden en vereren grote stenen, alsook de bodhi (banyan)-, appel- en ficusbomen. Hier en daar zien we kleine tempeltjes van takjes, bloemen en stenen en resten van dierenoffers. Sarat vertelt dat er nog niet zo lang geleden regelmatig mensenoffers gebracht werden. De huisvesting bestaat uit lemen hutjes met rieten daken. Opvallend zijn de fietsen en motorfietsen die in en tussen de hutjes geparkeerd staan. Aan de rand van het dorp staat een uit zandsteen opgetrokken hindoetempel die dateert uit 600 na Christus. De tempel is gewijd aan Shiva en de fraaie sculpturen stellen de 64 aspecten van Shiva voor. Shiva is in tegenstelling tot Brahma en Vishnu niet gereïncarneerd en wordt daarom in aspecten uitgebeeld. Duidelijk zijn de vernielingen te zien die door moslims zijn aangebracht. Van bijna alle beelden zijn de gezichten verminkt, vooral de neuzen. Terwijl Sarat de geschiedenis van Kalinga vertelt, worden we omringd door een grote groep kinderen waarvan sommigen door hun ouders tot bedelen worden aangezet. In 262 BC veroverde keizer Ashoka Kalinga, de vroegere naam voor Orissa. Het bloed van de meer dan 100.000 slachtoffers kleurde de Kalinga rivier rood en bij de aanblik hiervan bekeerde keizer Ashoka zich tot het boeddhisme dat in 220 AC weer grotendeels door het hindoeïsme werd vervangen.

Bij het verlaten van de tempel verrassen een paar jongens ons met een drumgeroffel wat hen in dit geval toch enkele roepies oplevert. Langs de kant van de weg bestellen we een thee, die speciaal voor ons heel zorgvuldig wordt bereid. Wanneer we rond 7 uur terug gaan naar hotel is het al een tijdje donker. We dineren in het hotel en zijn blij dat we daarna eindelijk onze kamer kunnen opzoeken. Gelukkig kost het niet veel moeite om een lijntje voor de klamboe te spannen, zodat de muggen onze welverdiende nachtrust niet kunnen verstoren.


Dag 3: De stad van de 7000 tempels

De volgende ochtend na ons ontbijt van paratas, een soort deeg gevuld met groente, beginnen we aan onze tempeltoer in Bhubaneswar: Bhubaneswar is sinds 1956 de hoofdstad van Orissa en was voor onze jaartelling al een belangrijke tempelstad. Ooit zouden hier 7000 tempels hebben gestaan waarvan er nu nog talrijke ruïnes zijn overgebleven. De belangrijkste tempels staan in het zuiden van de stad op korte afstand van elkaar vandaan, zodat die met riksja’s gemakkelijk te overbruggen is. Wel moeten we onderweg af en toe afstappen omdat de weg te stijl is, vooral bij het oversteken van de spoorwegbrug.
Er staan vier tempels op het programma die zowel qua bouwstijl als periode van elkaar zijn te onderscheiden.

Na een driekwartier durende rit per riksja, bereiken we de Rajarani tempel. Zoals de meeste tempels in Bhubaneswar is ook deze tempel aan Shiva gewijd. De hoofdtempel heeft altijd de vorm van een menselijk lichaam. De top stelt het hoofd voor en is dus rond. Op de top zien we de wapens van Shiva, de drietand en de discus. Onder het hoofd is een ring, die de nek voorstelt en gedragen wordt door drie leeuwen. Het lichaam zelf bestaat uit 5, 7 of 9 segmenten en wordt gedragen door de voeten in de vorm van een lotusbloem. Aan de voorkant prijkt een prachtig beeld van Laksmi, de godin van het geluk, en van Parvati, de vrouw van Shiva. Haar rijdier is een pauw of een haan. Links van haar zien we haar zoon, Ganesha ofwel de olifantmens.

De Rajarani Mandir is vooral bekend vanwege de vele erotische afbeeldingen waaronder een zeer indrukwekkende fallus die opgebouwd is uit duizend kleine fallussen. Rajarani is de naam van de goudrode zandsteen waarmee de tempel gebouwd is.
Rondom de tempel zijn verschillende moedergodinnen als aspecten van Shiva afgebeeld. Beginnende links naast de ingang en lopend in de richting van de klok zien we de beeltenissen van: Indra (hoofdgodin), Agni (godin van het vuur), Jana (godin van de dood), Nirriti (godin van het lijden), Varuna (godin van de oceaan), Kubera (godin van de welvaart) en Isha, weer een ander aspect van Shiva.

De Mukteswara Mandir is relatief klein, slechts 11 meter hoog maar van een ongeëvenaarde schoonheid. We betreden haar door een gebeeldhouwde poort. Het heiligdom is ook aan de binnenkant gedecoreerd met allerlei godinnen, dieren en erotische beelden. Aan weerszijden van de hoofdingang staan leeuwen en dwergen. De ramen hebben de vorm van over elkaar gekruiste latten. Dat deze tempel uit een latere periode stamt, blijkt ook uit de afbeelding van de negende planeet boven de hoofdingang: een driekoppige slang, genaamd Ketu.
Op de top van het heiligdom zien we een drietand en een discus, de wapens van Shiva. Ook de cobra’s horen bij Shiva en vooral de fallussen en het lingam, het teken van vruchtbaarheid. Het rijdier van Shiva is de witte stier. Het hoofdgebouw bestaat uit 7 segmenten. Voor de tempel bevindt zich een watertank. Vrouwen komen van dit water drinken om de vruchtbaarheid te bevorderen. Naarmate meer roepies betaald worden, zou de kans om zwanger te raken toenemen. Blijft de zwangerschap uit, dan is er dus gewoon te weinig geofferd.

De Parasumaresvara Mandir is de oudste van de stad en dateert uit de zevende eeuw. Aan de buitenkant zien we vier soorten decoraties: religieuze beelden, erotische beelden, sociale beelden en gewoon decoratieve beelden. Indrukwekkend is de beeltenis van de vierarmige Ganesha, de mensolifant en zoon van Vishnu en Parvati. Volgens het verhaal kwam na een afwezigheid van jaren, Shiva terug van het strijden in opeenvolgende veldslagen en ontdekte een man in het bed van zijn vrouw. Hij hakte hem het hoofd af maar ontdekte dat hij zijn eigen zoon had vermoord. Om het goed te maken beloofde hij zijn vrouw hun zoon het hoofd te geven van het eerste levend schepsel dat hij tegen kwam. Dit was een olifant en zo werd Ganesha geboren. Ganesha wordt meestal zittend afgebeeld met aan zijn voeten een rat als rijdier. Hij symboliseert geluk en vreugde. Aan de zuidkant zien we ook de beeltenis van de tweede zoon van Shiva: Karttikeya met een pauw als rijdier.

Het rijdier van Parvati is de leeuw. Een andere incarnatie van Parvati is Durga, de godin van de oorlog. Deze zit meestal op een tijger en verzamelt alle krachten van de godin in zich. Ze wordt afgebeeld met 8 armen met in elke hand een wapen waarmee ze de demon, een buffel die uit de kop van een tijger steekt, moet doden.
Boven de ingang tot het heiligdom treffen we een imposant beeldhouwwerk aan die de acht planeten voorstellen. Deze tempel kent nog geen volledige constructie, zoals de tempels uit latere tijden en wordt alleen gevormd door de cilindervormige hoofdtempel en de audiëntiehal met het piramidevormige dak.

De 40 meter hoge Lingaraja Mandir dateert uit de elfde eeuw (1014 AD). Het complex is gelegen aan een groot meer. Langs de oevers staan allerlei stalletjes waar de talrijke pelgrims prasad kopen dat in de tempel geofferd en gewijd zal worden. De prasad wordt geofferd in aardewerken potten die slechts eenmaal gebruikt mogen worden. Meestal bestaat een offer of puja uit een paar banaantjes, wat rijst en kleine visjes. Deze tempel wordt vooral tijdens de feesten druk bezocht en trekt dan pelgrims aan uit vele delen van India. Zo is er in maart het bootfestival. Het grootste feest wordt gehouden in januari en heet Shivaratri.
We mogen deze tempel niet binnen, maar kunnen vanaf een platform aan de noordkant een indruk krijgen van het meer dan 200 tempeltjes tellende complex. Op de top prijken drie kleuren vlaggen die door de gelovigen gekocht kunnen worden. Geel, wit en rood. Voor de vlaggen wordt altijd een oneven aantal roepies betaald.
De tempel is aan Shiva gewijd en zoals alle hindoetempels aan de buitenkant fijn gedecoreerd. De lingam is hier een natuurlijke steen waaromheen de tempel is gebouwd. Er zijn 64 van deze tempels in India, die allen nog een volledige tempelconstructie hebben.

We gebruiken de lunch in een Indisch vegetarisch restaurant. Het is een typische rijstmaaltijd, genaamd shadis. Op een bord van gedroogde en met bamboe aan elkaar geniete bladeren wordt de rijst geschept en daaromheen worden per persoon zeven kleine kommetjes geplaatst met o.a. roti, bouillon, yoghurt, linzen en boontjes. Maar alles is koud en niet echt lekker.

Na de lunch worden we verrast door een hevige stortbui en trekken verscholen onder onze regencapes per riksja naar de Udayagiri en Khandagiri heuvels, gelegen aan de westkant van Bhubaneswar. Deze heuvels werden bewoond door Jaïnistische monniken die in de uitgehouwen kloosters in de rotsen woonden. De grotten dienden als schuilplaats voor de monniken. Een 10 km lange tunnel verbond de grotten met het paleis van Osaka. Heel imponerend zijn de communicatie- en irrigatiesystemen en de sculpturen van tijgers en olifanten die in de rotsen zijn uitgehouwen. Vanaf de top van de heuvel hebben we een prachtig uitzicht over de Daya rivier, waarvan het water tijdens de Kalinga oorlog rood was door het bloed van de honderdduizenden slachtoffers, wat Osaka zo van zijn à propos bracht dat hij zich tot het boeddhisme bekeerde en met hem duizenden volgelingen.

Op de Khandagiri heuvel staat nog een Jain tempel. In de ashram wordt marihuana gerookt door een Shudra met zijn leerlingen. Op onze klim naar boven worden we vergezeld van apen en prevelende monniken die om een donatie vragen. Bij het verlaten van de tempel wordt Christian tot grote hilariteit van de groep door een baviaan besprongen net op het moment dat hij zijn fototoestel wil opbergen.

Wanneer we tenslotte terug rijden naar het kantoor van Sarat, op een paar honderd meter verwijderd van ons hotel, is het al donker. We krijgen een korte uiteenzetting over de trekking die de volgende dag van start gaat. Het avondeten zal gebruikt worden in het Plaza hotel, maar eerst zal Stephan vergezeld van BeeJee nog een eenvoudige uitrusting aan moeten schaffen, want Tutu heeft inmiddels gebeld met de mededeling dat de bagage nog niet is aangekomen. Aan de overkant van de straat kan gebeld worden en het kriskras manoeuvreren tussen toeterende auto’s, bellende riksja’s en loeiende koeien, is een survivaltocht op zich zelf.


Dag 4: Naar het Koraput district

We verlaten Bhubaneswar om half acht voor een bustocht die bijna de hele dag in beslag zal nemen. Onze chauffeur heet Prapula. Hij heeft grote pretogen en lacht onafgebroken, zelfs na uren lang rijden. Prapula wordt geassisteerd door Kovinda die voornamelijk op de bagage moet letten en helpt met sjouwen en koken, dit alles onder supervisie van Sarat.
Af en toe stoppen we onderweg o.a. voor een bezoek aan nog een Durga tempel met zeer uitgesproken erotische taferelen of voor een zogenaamde ‘pi-pi’ stop. Wanneer we langs een klein beekje rijden trekt een groep mannen en jongens onze aandacht. Ze zijn bezig met een grote fuik vis te verplaatsen naar andere beekjes in de omgeving. De naam van dit dorpje is Batakrokodil.
Weer even verder in Keshpur, stoppen we om iets te drinken. Els, Penny en ik gaan op een bankje zitten en in een mum van tijd staan er 50 man om ons heen die ons vol verwondering aan blijven staren zonder daarbij een vin te verroeren. We voelen ons er nogal ongemakkelijk bij en Francis en ik besluiten de starende menigte te trakteren op een dansje, dit uiteraard tot grote hilariteit en handgeklap. Opvallend is dat de groep toeschouwers alleen uit mannen en jongens bestaat. De vrouwen hebben blijkbaar nuttiger zaken te doen.
Tegen 1 uur stoppen we bij een klein restaurantje waar we binnen geen hand voor onze ogen kunnen zien, zo donker is het. We worden bediend door jonge kereltjes die gekleed zijn in tot op de draad versleten ongewassen T-shirts. Voor ons worden de inmiddels vertrouwde gedroogde bladborden geplaatst. Rondom ons zitten al enkele mensen met hun handen in de rijst met linzen te graaien. Francis wil net aankondigen dat ook wij met onze handen zullen moeten eten, maar tot zijn grote verbazing en teleurstelling halen we onze meegebrachte lepels tevoorschijn. Pech dus voor Francis die hier blijkbaar onze voorgangers mee overdonderd heeft.
We rijden verder in de richting van Digapahandi. Tegen de avond komen we aan in Batapolis, het eerste dorpje waar we in een schooltje zullen overnachten (ongeveer 40 km verder dan Padmapur) en kennis zullen maken met de kookkunst van Sarat, Prapula en Kovinda. Het dorpshoofd is een vrouw. We nemen plaats op de veranda voor een aperitiefje en binnen een paar minuten staat het halve dorp ons aan te gapen. Eén van de jongens wordt aangewezen om water te pompen aan de put zodat we ons kunnen baden. Aan de nachtelijke hemel fonkelen duizenden sterren zodat een vijfsterrenhotel hierbij vergeleken toch maar niets voorstelt. De bereiding van de maaltijd neemt enkele uren in beslag en gedurende deze tijd wagen enkele kinderen het voor ons te zingen. De maaltijd smaakt voortreffelijk. Een paar dorpsbewoners waaronder het dorpshoofd eten met ons mee. Na het eten wordt het rustig in het dorp en we maken onze slaapplaatsen klaar. De matjes worden op de betonnen vloer van het schooltje gelegd. Het lukt ons een waslijn te spannen tussen de twee ramen zodat we in elk geval onder de klamboe kunnen liggen. Van slapen komt echter niet veel terecht want de Belgen brengen een generale repetitie snurken ten gehore en we beschikken helaas niet over oordopjes.


Dag 5: Met de Dongaria Kondhs naar de markt

Na het ontbijt vertrekken we naar de markt van Chatikona, gelegen in het gebied van de Dongaria Kondhs in het Koraput district. De bus stopt op drie kwartier lopen van de markt en onderweg zien we vrouwen in mooi gekleurde sari’s ons voorgaan door de rijstvelden. Ze lopen blootsvoets en dragen zware manden op hun hoofd. De Dongaria Kondhs kenmerken zich door mooie metalen sieraden, vooral armbanden en mesjes die ze achter hun oren steken. Aan hun voeten dragen ze enkelbanden. Het haar is in een zijwaartse knot gedraaid en versierd met prachtige met zijde versierde kammen. De sari’s bestaan uit twee delen. De mannen hebben meestal lang haar dat achterover gekamd is en met spelden vast gehouden wordt. Ze laten zich moeilijk fotograferen. Wanneer Stephan het ondanks de weigeringen toch probeert, krijgt hij bijna een paar stenen naar zijn hoofd geslingerd. Dank zij de bemiddeling van Sarat lukt het om een paar armbanden, een mesje en enkele koperen pijpjes te kopen.
Na enkele uren op deze markt te hebben doorgebracht brengt de bus ons verder naar het volgende dorpje, Janiguda, waar we in een schooltje overnachten van de Bada Paraja. De vrouwen kenmerken zich door de 3 neusringen, het tal van kleurrijke spelden in het haar en velen hebben op het achterhoofd een enkelketting hangen van de ene kant naar de andere kant in het haar. De onderwijzeres wil graag kennis met ons maken en wordt uitgenodigd voor het avondeten. Dit tot grote ergernis van haar echtgenoot die tijdens het eten de ambiance met veel geschreeuw komt verstoren en zijn vrouw aanmaant om onmiddellijk met hem naar huis te gaan. De man is stomdronken. We gaan maar geen discussie met hem aan, ook al schijnt hij een paar woorden Engels te verstaan.
De volgende avond worden we bij de onderwijzeres thuis uitgenodigd. Marjanne laat foto’s van Curaçao zien en de echtgenoot gedraagt zich nu als een goede gastheer en toont veel interesse.
Marjanne wordt aangekleed in de sari die ze die ochtend op de markt gekocht heeft en tijdens het dansen heeft ze de grootste moeite om deze op haar plaats te houden. De dans komt pas langzaam op gang omdat de door Stephan meegebrachte blokfluit blijkbaar niet de juiste tonen kan produceren. De fluit blijkt cruciaal te zijn om het juiste ritme te kunnen aangeven. Uiteindelijk besluit men maar om op een krasserige tape te dansen. Na een tijdje komen er een paar mannen met grote potten alcoholische drank aan gelopen waarvan alleen de vrouwen mogen drinken. Dit is de lokaal gestookte moa drank. De vrouwen worden hierdoor wat wilder, maar de mannen blijven even passief in een kring staan. Af en toe klinkt er iets van een fluitconcert maar niet echt fanatiek.
Niemand van onze groep, ook de Belgen niet, zien hierna kans de dans te ontspringen. Het kost ons enige moeite om het toneel te verlaten en ons matje op de betonnen vloer van het schoolgebouw op te zoeken, vooral omdat we eerst een privé kakplaatsje moeten zien te vinden. Al met al is het verblijf in dit dorp een zeer aparte belevenis en we voelen ons bijzonder vereerd door de spontaniteit van de bewoners. We besluiten hier twee maal te overnachten en de volgende dag de omgeving te voet te verkennen.


Dag 6: Regen en nog eens regen

Vandaag geen busrit meer. Te voet trekken we langs en door enkele dorpjes van de Bada Paraja. Overal worden we met gejuich ontvangen. In het eerste dorpje vieren de vrouwen spontaan een pauwendans voor ons op terwijl de mannen op hun drums roffelen. De vrouwen vormen daarbij lange rijen die steeds in elkaar kronkelen. Ze houden elkaar daarbij op een bepaalde manier stevig vast want bij deze dans komt het erop aan dat de keten niet doorbroken mag worden. Enkele oudere mannen proberen telkens zich een weg door de ketting te banen, maar tevergeefs. Het lijkt een beetje op het kat en muis kringspel. Naar ons idee is elke dans precies hetzelfde als de vorige en na een tijdje hebben we het wel gezien.
In het tweede dorpje bereidt Sarat een eenvoudige lunch, bestaande uit soep en gekookte aardappels. Daarbij zitten we op de veranda van het dorpshoofd. Even buiten het dorp ligt een plantage waar een groep landbouwdeskundigen bezig is veredelde producten te kweken o.a. een zeer speciale en kostbare groentesoort, genaamd duican. Ze doen dit op vrijwillige basis maar kunnen van de opbrengst heel redelijk leven. Zoveel mogelijk wordt de plaatselijke bevolking bij het project betrokken en op deze manier probeert men vormen van ‘shifting cultivation’ tegen te gaan. Bij het verlaten van het dorp, begint het keihard te regenen. We proberen te schuilen maar als de regen na een half uur even hard doorgaat, besluiten we toch maar verder te gaan. Het wordt een spannende tocht langs glibberige hellingen waarbij we elkanders hand vasthouden om niet naar beneden te glijden. We zijn binnen de kortste tijd doorweekt en het water klotst in onze schoenen. De klap op de vuurpijl komt als we een rivier over moeten steken en tot onze knieën door de modder moeten baggeren. Over avontuur niet te klagen dus! Terug in het dorp wacht ons hete thee en worden we weer verrast door de vrouwen die allerlei dansen opvoeren terwijl ze de hele dag gesjouwd hebben met stapels zware stenen voor het in aanbouw zijnde noodhospitaaltje.
Al met al is het verblijf in Janiguda een zeer aparte belevenis en we voelen ons bijzonder vereerd met de spontaniteit van de bevolking. Na een welgemeend ‘danjabat’ nemen we afscheid.


Dag 7: Een ondergrondse tempel

We verlaten het dorp rond 9h en we rijden door het Koraput district naar het westen, richting Gupteswar, aan de grens met Madhya Pradesh. Onderweg stoppen we even bij een hotel waar ondertussen ook onze vriend Tutu is gearriveerd met de bagage van Stephan. In Boiparigudasub lunchen we in het kleinste restaurant van Orissa. Er staan slechts twee tafels waaraan we om de beurt plaats kunnen nemen. Het dak van het restaurant bestaat uit een plastic zeil vol gaten maar niettemin smaakt de lunch voortreffelijk. Na de lunch proberen we onze ansichtkaarten te posten. Behalve de postzegels moeten ook de stempels betaald worden. Al met al duurt dit bijna een uur, want het stempelen moet heel zorgvuldig gebeuren.
We vervolgen onze tocht. Het landschap verandert. De rijstvelden maken plaats voor een zeer bosrijke omgeving. Naarmate we hoger komen, wordt het aanmerkelijk kouder. Volgens Sarat moeten er veel tijgers in dit gebied rondwaren maar die laten zich niet zien.
Rond vier uur ‘s middags komen we aan op de plaats van bestemming. Gupteswar is een belangrijke bedevaartsplaats en ligt aan een stroomversnelling. We beklimmen de trappen naar de hoog gelegen Lakthmi tempel. Voor de toegangspoort staat het beeld van Lakthmi met de acht armen. Ze is gezeten op een tijger. Een buffel, de demon komt uit de kop van de tijger terwijl de godin deze met haar lans probeert te doden. De Lakthmi wordt geflankeerd door een enorme cobra en twee leeuwen. Via een andere trap binnen in de tempel, gaan we weer naar beneden. Het is aardedonker en de treden zijn spekglad. Al met al een hachelijke onderneming. We houden onze adem in, vooral als er af en toe een paar vleermuizen om ons heen fladderen en een rat langs onze voeten glipt. In het schijnsel van onze zaklantaarns zien we enorme spinnen over de muur kruipen.
Het verblijf van de monniken ligt zo’n tien meter onder de grond. Het is nauwelijks voor te stellen dat deze asceten zich hier uit vrije willen opsluiten. Maar ja, een mens moet er wat voor over hebben om het nirwana te bereiken.
Helemaal beneden in de tempel is een monnik bezig een eeuwig brandend vuur gaande te houden terwijl hij onafgebroken zit te prevelen. Sarat geeft hem de gebruikelijke kokosnoot om deze te laten wijden, waarvan we vervolgens allemaal weer een stukje prasad krijgen, tegelijk met de rode tika op ons voorhoofd. Gezegend gaan we verder en nemen onze intrek in het guesthouse naast de tempel. De accommodatie is niet veel beter dan de schooltjes waar we de nachten ervoor geslapen hebben. Bovendien is alles hier even vies. Er komt geen water uit de kraan op onze badkamer, maar net als de vele pelgrims die naar deze heilige plek komen, besluiten we in het bruine rivierwater te gaan baden. We moeten ons goed aan elkaar en aan de rand vasthouden, want de stroming is behoorlijk sterk. Niet schoon dus, maar wel fris na een hele dag in de bus zitten. Eenmaal binnen worden de rum en colaflessen tevoorschijn gehaald en in afwachting van het avondeten, laten we ons de rum goed smaken.


Dag 8: Bosgodinnen

Na het ontbijt vertrekken we voor een trekking die de hele dag in beslag zal nemen dwars door het tijgergebied, maar eerst beklimmen we een hoge rots vanwaar we een prachtig uitzicht hebben op de stroomversnelling. Midden in het water staan prachtige rotspartijen waarin je allerlei voorstellingen van kamelen en giraffen, dwergen en heksen kunt ontdekken en het wordt enigszins verklaarbaar waarom deze plek tot bedevaartsoord is verheven.
De wandeling door het bos is een verademing vergeleken bij de heuvelklim van twee dagen geleden op het heetst van de dag. Het is heerlijk koel en het begint een beetje op een jungletocht te lijken. We zijn bedacht op slangen en ander ongedierte. Sarat wijst op de voetsporen van een luipaard en op de uitwerpselen van een beer, maar veel spannender dan dat wordt het niet. Zo af en toe komen we op een open plek, begroeid met gras en laag struikgewas. Het is adembenemend mooi. Na anderhalf uur bereiken we Siriguda, het eerste dorpje van de Dhuruba stam. De vrouwen dragen karakteristieke haardracht en sieraden zoals enkelbanden met belletjes. Enkelen hebben tatoeages op hun voeten en handen. Bij enkele mannen is hun haar aan de voorkant kort geschoren. De hutjes zijn hier en daar fraai versierd. Nog een half uur verder komen we in het tweede dorpje aan waar Sarat weer een pot soep maakt met gekookte aardappels.
Na de lunch gaat een groepje mannen muziek voor ons maken en voeren de vrouwen de inmiddels bekende slangendans uit. Deze keer echter met veel meer variatie en overgave. Zelfs de jongens doen mee met de dans en het kost ons heel veel moeit om dit keer de dans te ontspringen. Men blijft maar aan ons trekken.
In dit dorpje staan de van leem opgetrokken huizen los van elkaar en is er om elk huisje een soort omheining van gevlochten bamboe of takken. De daken zijn van riet. Hier en daar zien we een betonnen gebouwtje dat door de regering wordt neergezet om de mensen aan te sporen hetzelfde te doen. Het wemelt er van de baby’s en kleine kinderen. Meisjes van zelf nog geen vijf jaar oud lopen met baby’s en peuters op hun arm. Een aantal kinderen zien er erg ondervoed uit. In tegenstelling tot de andere dorpjes die we tot nu toe gezien hebben, zien we hier ook veel mannen aan het werk: hout hakken, manden vlechten of het land bewerken.
Hier en daar zien we een paar gaten in de grond. In een van de gaten is een pot ingegraven waarover een houten deksel ligt. Op een paar meter afstand van elkaar en over de gaten heen is een touwtje tussen twee stokjes gespannen. Een paar kleine jongetjes geven een demonstratie en er komt een prachtig geluid uit dit originele muziekinstrument. Naarmate het touw strakker gespannen is, weten ze verschillende tonen te produceren. Erg knap en iets om te onthouden.
De vrouwen dragen zeer fraaie bamboekammen in hun haar die versierd zijn met wilde zijde. Marjanne slaagt erin er een te kopen.
Op de terugweg sluipen we, begeleid door twee dorpsjongetjes naar de tijgergrot die zich midden in het bos bevindt. De dorpsbewoners zijn ervan overtuigd dat een enorme tijger zich in de grot schuil houdt. Elk jaar in april worden er geiten geofferd die de volgende morgen verdwenen zijn en dus door de tijger zijn opgegeten. De tijger wordt daarom vereerd als een bosgodin.
Terug bij onze logeerplaats nemen we weer een bad in de stroomversnelling. Een tegenvaller voor de Belgen. De pilsjes die ‘s morgens door Sarat in de ijskast (d.w.z. een emmer water) werden gezet, zijn verdwenen. Marjanne heeft ze verstopt in één van de ongebruikte kamers. Wanneer ze uiteindelijk toch gevonden worden, blijkt er een te zijn verdwenen. Een van de hotelbedienden heeft er één uitgenomen en onder een bed verstopt, maar Sarat was hem te slim af. Hij wist zeker dat er 14 flesjes waren. Afijn, al met al een hele consternatie om het verdwenen flesje bier.


Dag 9: Via Lamptaput naar Bilaput

De accommodatie mag dan niet zo best zijn, des te mooier is de omgeving. We worden gewekt met het gekwetter van de vogels met als achtergrondbegeleiding het geruis van de stroomversnelling. Vanaf de veranda kijken we neer op wat eens een prachtige tuin geweest moet zijn. Nu is deze overwoekerd met onkruid waardoor papajabomen zich een weg weten te banen en zelfs een dapper rozenstruikje heeft het achterstallig onderhoud overleefd. Beneden in de tuin zien we de monnik die ons de prasad had gegeven, terugkeren van zijn dagdagelijks ritueel bij de rivier. Hij zwaait ons vriendelijk gedag. In de hoek bij de deur zit nog steeds de reuzenspin met vijf poten die we nog net voor het slapen gaan hadden ontdekt, maar verder met rust hadden gelaten. Els had haar matje buiten op de veranda gelegd omdat er binnen teveel ongedierte zat, maar nu zit ze onder de muggenbulten. Een klamboe is toch geen overbodige luxe hier.
Na het ontbijt trekken we iets meer zuidwaarts richting Nandapur, weer in het Koraput district en bijna aan de grens met Andhra Pradesh. Nandapur heeft een zondagsmarkt. De laatste twee kilometers lopen we ernaar toe dwars door de rijstvelden heen. Onderweg passeren ons tientallen vrouwen met grote manden op hun hoofd die ze over een afstand van soms meer dan 25 km naar de markt dragen en dat elke week en op blote voeten. We komen er rond 10 uur aan en wandelen een paar uur rond. De vrouwen zijn opvallend mooi gekleed in prachtige kleurrijke sari’s en met veel bloemen in hun haar. Een aantal vrouwen steekt ook bij ons bloemen in ons haar en maken daarbij diepe buigingen. We voelen ons zeer vereerd.
We rijden verder naar Lamptaput en lunchen in een vegetarisch restaurantje waarvan de eigenaar er vijf vrouwen op nahoudt. Voor de afwisseling zien we nu ook eens vrouwen in een restaurant werken. Na de lunch rijden we verder naar onze nieuwe bestemming: Bilaput, bij de Tha Ria Paraja. Het laatste half uur lopen we zodat Sarat eerst het één en ander kan regelen. We komen omstreeks half vier aan en worden verwelkomd door Raouleke, ook een van de trouwe medewerkers van Sarat, die ons voor de rest van de reis zal begeleiden. Zijn tanden zijn helemaal rood van het kauwen op de betelnoten. Deze worden gemalen en vermengd met zoetigheid en op een met ongebluste kalk ingesmeerd blad tot een soort kokertje gerold. Dat kokertje steken ze dan onder hun tanden om er vervolgens uren op te kauwen. Vanaf nu worden we helemaal verwend want met 5 gidsen op geen groep van 5 mensen kunnen we toch niet veel te kort komen.
Aangezien we al een tijdje niet echt lekker hebben kunnen baden, besluiten we direct naar de rivier te lopen. Dit is een verademing. Ook hier is een stroomversnelling maar het water is heel fris. We gaan midden in de rivier op een paar stenen zitten zodat het water over ons heen stroomt. Het lijkt wel een jacuzzi.
Sarat heeft weer een voortreffelijk diner bereid op zijn primitieve kookstelletje. Kip met rijst en rammenas en een komkommersalade. Alles is die dag weer vers gekocht op de markt, inclusief de kip die op de terugweg van de markt met aan elkaar gebonden pootjes zijn laatste uurtjes in ons luidruchtige gezelschap verkeerde. Sarat had Stephan goed beet toen hij Stephan vroeg even een fles mineraalwater voor hem van onder de bank vandaan te halen. De kip zei hap en Stephan zei au.
Als het eten klaar is, nemen we weer plaats op onze matjes die in een vierkant liggen zodat het lijkt alsof we om een eettafel zitten. Kovinda legt de groene bladborden voor ons neer en om de beurt stappen Kovinda en Prapula tussen ons door en bewegen zich met hun potten over de geïmproviseerde tafel om onze borden vol te scheppen.
Het wordt een gezellige avond. Francis vertelt over zijn reizen o.a. naar Peru en Nepal. De dorpsbewoners blijven vlak voor ons staan en zijn een beetje opdringerig, maar naarmate we minder aandacht aan hen besteden druipen ze af. Het schooltje is vrij klein en we hebben maar een lokaaltje zodat iedereen tegen wil en dank kan meegenieten van het gesnurk van Christian en Francis. Els schrikt midden in de nacht wakker want er is een hond naast haar komen liggen.


Dag 10: Over de groene heuvels en in de hete zon

We staan om zes uur op want er staat ons vandaag een zware trekking te wachten naar de markt in Raising en terug. Na anderhalf uur komen we aan in Mangrail, een dorpje dat door twee verschillende groepen bewoond wordt waarvan de één welvarender is dan de andere. Er wordt veel groente verbouwd. De huisjes zien er keurig uit. De kinderen zijn iets beter gekleed en ook minder schuw als in de voorgaande dorpjes. Tussen de hutjes lopen allerlei dieren zoals geiten, schapen, varkens kippen en zelfs eenden. We worden gevolgd door een grote groep kinderen die aan een stuk door lachen, in hun handen klappen en alles nazeggen wat ze ons horen zeggen. Vanwege het Durga Puja feest hebben ze twee weken vakantie. Helaas want nu blijft de indruk van de dorpsschooltjes beperkt tot het slapen op de betonnen vloertjes.
Rond 12 uur komen we aan bij de markt. Het enige verschil met de vorige markten is dat hier ook een kleine veemarkt bij is. Marjanne wil een paar guayabas kopen maar het kost de grootste moeite te betalen, want men kan niet teruggeven op 10 roepies.
Midden op de markt onder een grote bodhiboom, kookt Sarat weer de gebruikelijke pot soep terwijl wij het markttafereel verder zittend gadeslaan. Ook genieten we van de pakoras die Sarat op de markt heeft gekocht. Een paar honden vliegen gretig af op de aardappelschillen die we op de grond gooien. Ze moeten met stokken uit elkaar worden geslagen.
Om half twee beginnen we aan de terugtocht. Onderweg zien we een soort altaartje van stenen en takjes. Sarat vertelt dat er geiten geofferd worden voor een zieke in het dorp die op sterven ligt. Ook nu weer gaat de wandeling dwars door de rijstvelden waarbij we een paar keer over evenwichtsbalken moeten balanceren en met veel moeite een nat pak kunnen voorkomen.
Sarat heeft weer een verse kip gekocht die hij laat meereizen op de rugzak of schouders van Marjanne. Eenmaal terug in het dorp, gaan we gelijk door naar de rivier met de jacuzzi. Tot onze grote verbazing is daar net een koe geslacht. Een groep mannen is bezig het vlees in kleine porties te verdelen en ze vinden het helemaal niet leuk dat wij deze illegale activiteit gadeslaan. We trekken ons er echter niets van aan en waden gewoon de rivier door naar hetzelfde plekje als de dag ervoor. Koe of geen koe, het water is heerlijk en we knappen er echt van op. Zelfs de haren worden gewassen.
Na het eten, worden we uitgenodigd op het dorpsplein waar de vrouwen weer hun traditionele dansen voor ons zullen opvoeren. Voor het zover is, moet er nog heel wat gebeuren. Eerst wordt er een vuurtje gestookt om de trommels aan te spannen. Er zijn er drie in verschillende maten. De mannen gaan om het vuur zitten en stemmen hun trommels. Een andere man heeft een prachtig bewerkte fluit die een zeer speciaal geluid produceert, niet te vergelijken met de plastic blokfluit van Stephan. Het mondstuk is van metaal en het middenstuk is van hout, fraai gedecoreerd met bloemmotieven. Er komt een soort doedelzakgeluid uit. Aangezien de bus deze keer niet meegekomen is, hebben we de grote lamp niet bij ons. Het is dus aardig donker om ons heen. Alleen het vuur geeft een zwak licht. Els verliest tijdens het feestgewoel haar contactlens, maar wonder boven wonder wordt deze weer teruggevonden.
Ook de mannen zijn actief. De dorpsclown doet alsof hij een beer is. Hij heeft een kap op zijn kop en een soort staart tussen zijn benen en probeert met grote berenpassen de rij te doorbreken, waarbij de vrouwen telkens een luid gegil laten horen.
Wanneer we onze slaapplaats opzoeken voelen de Belgen zich aangesproken voor hun gesnurk en Stephan deelt oordopjes uit. De tweede nacht in Bilaput slapen we daarom heerlijk. Zelfs de betonnen vloer lijkt minder hard te zijn dan voorheen.


Dag 11: Sarabati

Wanneer we wakker worden, moeten we een aardig eindje lopen om een geschikt kakplaatsje te vinden, waarbij Penny onderweg in een behoorlijke hoop trapt. Onze bagage gaat met vier dragers via een kortere weg alvast naar Sarabati, want de bus kan daar niet komen. Zelf gaan we met de bus een km of 20 verder naar Bisipur, waar vrouwen in heel mooie sari’s weer een dansje voor ons opvoeren. Ook wij worden er weer bijgesleept en dan nog wel bij een hurkdans. Net op het heetst van de dag verlaten we dit dorp en te voet trekken we over de heuvels naar Bantaput, waar we doodop aankomen en nauwelijks genoeg energie hebben om de soep naar binnen te werken. Tijdens de lunch speelt een man op een soort mandoline, een heel fraai instrument met een prachtige klank. Hij zingt er ook bij. Sarat komt met een baby aanzetten die hij aan Marjanne geeft. Het duurt niet lang of Marjanne zit onder de babypoep en wordt overgoten met kannen water uit de put tot groot vertier van alle omstanders. Met een kletsnatte broek wordt de tocht voortgezet. Rond vier uur komen we in Sarabati aan. Het schooltje ligt heel mooi verscholen achter een hibiscushaag en we genieten van de privacy. Wel komen er een aantal kinderen aanlopen maar dank zij de omheining blijven ze op een redelijke afstand en voor het eerst dineren we zonder pottenkijkers. Na het eten lopen we in het donker naar de waterput even buiten het dorp. Het water moet met een emmer naar boven gehaald worden en is ijskoud. We baden onder de sterrenhemel terwijl het dorp zich klaarmaakt voor de dans.
Na het eten trekken we naar het dorpsplein. Aangezien we de grote lamp niet bij ons hebben is het aardedonker en we moeten de groep dansers bijlichten met onze zaklantaarns. De dans krijgt hierdoor een zeer speciaal en enigszins mysterieus effect doordat de enorme schaduwen van de danseressen op de muren afgetekend worden. De kinderen zijn hier minder schuw en komen zelfs op de schoot zitten. Na een tijdje durven ze zelf mee te doen met de spelletjes die Marjanne hen leert zoals ‘torentje torentje buskruit’. Die nacht had Marjanne het idee dat de betonnen vloer nog harder was dan normaal en dat klopte ook wel, want ze werd wakker naast haar matje.


Dag 12: Machiput

Wanneer we de volgende ochtend opstaan, moeten we een minuut of tien door het water baggeren op zoek naar een geschikte kakplaats. We baden weer bij de put in het dorp terwijl de kinderen toekijken. Het ontbijt bestaat uit chapatis met gebakken groente.
We vertrekken iets later dan gepland want de veters blijken uit Sarats’ schoenen te zijn verdwenen en dit keer staan de Belgen onder verdenking. Overigens zijn de veters niet boven water gekomen en Sarat maakt onverstoord de trekking op zijn teenslippers.
Voor we het dorp verlaten, wordt afgerekend met de hoofdman. In dit dorp wordt het ontvangen geld in een openbare kas geplaatst en voor gemeenschappelijke doeleinden aangewend zoals de bouw van een waterput. Vervolgens beginnen we aan een ruim drie uur durende tocht naar de markt van Nandapur.
Onderweg vertelt Sarat het verhaal van Sarabati: Traditiegetrouw gaan de jongens op een bepaalde leeftijd de heuvels in en mogen niet zonder prooi naar het dorp terugkeren. Op zekere dag keert er toch een jongen zonder prooi in het dorp. Hij ziet een meisje zitten met opengeslagen sari die rijst zit te stampen. Om zijn aankomst aan te kondigen richt hij zijn pijl en boog op de deur achter haar. Het meisje schrikt zodanig dat ze wegrent en in de ravijn springt. In een poging van de jongen haar te redden, blijft hij alleen met haar haar in zijn handen over. Het meisje heet Bati en Sara is het Bonda woord voor arrow (pijl). Tot op heden hebben de Bonda vrouwen kaalgeschoren schedels die ze bedekken met dikke snoeren kralen. Ook hun lichaam is bedekt met kralen.
De markt in Nandapur heeft iets meer te bieden en aan de kleding is te zien dat men hier al meer westers georiënteerd is. Naast de veelkleurige sari’s zien we heel wat kraampjes met westerse kleding en plastic speelgoed. Op de terugweg rijden we weer door Lamtaput waar onze Belgische metgezellen zich bij een barbier langs de weg laten scheren en masseren. Ondertussen begeeft Sarat zich naar de politiepost om onze vergunning voor het Bonda gebied te regelen. De tocht gaat verder langs de rivier naar Machhakund, aan de grens met Andhra Pradesh. We passeren een geweldige stuwdam die nog door de Britten is gebouwd en stoppen voor een prachtig uitzicht op de waterval. Wanneer we in het dorpje Onukudelli aankomen, zitten er al een aantal Bonda vrouwen op het marktplein hun moa drank te verkopen. Deze drank wordt gedronken uit een soort uitgerekte kalebas met een holle steel. Met grote teugen giet men de alcohol naar binnen zonder daarbij de tuit aan te raken. Het smaakt enigszins naar bessenjenever. De geur is bedwelmend.
De Bonda’s zijn erom bekend dat ze nogal veel drinken en dan agressief kunnen worden. Daarom slapen we op 5km afstand van het dorpje in een soort kostschooltje. Binnenin staan blikken koffertjes tegen de muur gestapeld waarin de kinderen blijkbaar hun bezittingen bewaren. We kunnen in dit schooltje overnachten omdat de kinderen nog vakantie hebben.
Na het diner van spaghetti met tomatensaus en bloemkool vertelt Sarat ons over de leefwijze van de Bonda’s: In tegenstelling tot de hindoes staan vrouwen bij de Bonda’s in hoog aanzien. De Bonda’s worden de ‘naked people’ genoemd omdat ze geen kleren dragen. De vrouwen bedekken hun borsten met lange kralensnoeren. Tegenwoordig mogen ze niet meer zonder doek op de markt verschijnen en dragen ze onder hun kralenketting een soort lendendoekje dat door de overheid wordt verstrekt. Om hun hals hangen soms wel 10 ijzeren banden en om hun armen en benen dragen ze talrijke zware arm- en enkelbanden. De mannen hebben krullend haar, dragen alleen een lendendoek en zijn onafscheidelijk van hun pijl en boog, ook als ze naar de markt gaan. De markt is de ontmoetingsplaats voor jongens en meisjes die naar een partner op zoek zijn.
Een Bonda jongen trouwt meestal met een oudere vrouw. Hij maakt eerst het hof door haar bijvoorbeeld tijdens een dans een sjaal toe te werpen. Als de vrouw de sjaal houdt, dan accepteert ze daarmee het aanbod. Zo niet, dan kan de jongen de vrouw nog altijd tegen haar zin schaken en naar zijn eigen dorp ontvoeren. In dat geval wordt toch de bruidsschat betaald door de ouders van het meisje tenzij ze na drie dagen naar haar eigen dorp terugkeert.
Soms komt het voor dat de vader van de jongen een relatie begint met diens vrouw hetgeen vaak eindigt in vadermoord, zodat de jongen in kwestie in de gevangenis belandt. Als hij dan weer vrij komt, lenen de ouders van zijn vrouw hem geld wat hij later moet terug betalen door voor hen als een soort lijfeigene te komen werken. Dat is ongeveer hetzelfde als levenslang.
De Bonda stam leeft behalve van de landbouw ook nog van de jacht. De Bonda heuvels worden bevolkt door beren en luipaarden die als we Sarat moeten geloven, vooral tussen 5 en 6 uur ‘s morgens aanvallen. Daarom mag niemand - zelfs Christian niet - die nacht buiten slapen en gaan de deuren van het schooltje dicht. Zelfs de schoenen worden binnengezet.


Dag 13: Met de Bondas en Gadabas naar de markt

Die ochtend worden we al voor het licht is gewekt door het gehamer van de smid die naast het schooltje bezig is met hakbijlen te maken. Terwijl een man met alle geweld op een stuk ijzer slaat wakkert een andere man met behulp van een geïmproviseerd molentje het vuur aan.
Vanaf onze veranda hebben we een prachtig uitzicht over de Bonda heuvels. Op een meter of tien van ons vandaan staat een grote schaduwrijke bodhiboom waaronder de Bonda vrouwen die zich al op weg naar de markt begeven, even uitrusten. Een mooie gelegenheid om te proberen onopgemerkt foto’s te maken.
Sarat verrast ons bij het ontbijt met twee grote taarten. Het is 14 oktober en zowel de verjaardag van Francis als die van de moeder van Marjanne, moeten gevierd worden. De dames krijgen bovendien een prachtig bloemstuk van veldbloemen aangeboden. Het wassen en toiletteren wordt weer een hele onderneming vooral als blijkt dat het water uit de put naast het schooltje donkerbruin van kleur is. We besluiten dus maar een emmer te nemen en een andere pomp op te zoeken. Na het ontbijt gaan we te voet naar de markt. Behalve de Bonda mannen en -vrouwen zien we onderweg naar de markt ook groepen van de Gadaba stam. Deze vrouwen dragen enorme oorringen die op drie plaatsen door hun oor gaan zodat de oorlellen in veel gevallen behoorlijk uitgescheurd zijn. Om hun hals dragen ze twee of drie hele dikke en zware ijzeren banden die dicht gesoldeerd zijn en blijkbaar nooit afgedaan worden. Op hun achterwerk dragen ze een soort steunkussentje dat blijkbaar dienst moet doen als een soort bagagedrager.
Vooral de Bonda vrouwen laten zich heel moeilijk fotograferen, maar dank zij de bemiddeling en de grappen van Sarat lukt het toch een paar keer. Later komen we op de markt nog een paar Belgische toeristen tegen die ons vertellen dat ze geen enkele foto van de Bonda’s hebben kunnen maken. Dit zijn trouwens de eerste toeristen die we tegengekomen zijn.
De Bonda markt is echt een belevenis. We worden zowat bedwelmd door de moageur en omvergelopen door vrouwen die na een paar uur al behoorlijk onder de olie zijn. Volgeladen bussen rijden af en aan en tegen het middaguur is het een drukte van belang vooral als bij het aflopen van de markt iedereen weer een plaats in of op de bus moet zien te bemachtigen. Voor ons is dat geen probleem want wij verlaten het stadje te voet over de Bonda heuvels. Op een kilometer afstand van het dorp wordt Penny bedreigd door een woest ogende Bonda die zijn pijl en boog op haar richt en bijna kans ziet haar fototoestel weg te rukken. Achteraf blijkt dat Stephan voor deze consternatie heeft gezorgd omdat hij nadat hij een paar pijlen van de Bonda jongen kocht, nog even een foto trok waarvoor de Bonda extra geld wou krijgen. Sarat weet met veel moeite de behoorlijk aangeschoten Bonda te kalmeren, maar niet nadat hij hem toch nog tien extra roepies heeft betaald.
De tocht door de heuvels is zeer vermoeiend. Marjanne komt bijna niet meer vooruit en valt bijna languit in het water. Gelukkig kan er even uitgerust worden op een schaduwrijke koffieplantage waar enkele Gadaba vrouwen ongestoord in de knoerthete zon doorgaan in de keiharde grond te spitten. Maar eindelijk bereiken we toch het schooltje, waar Stephan zijn uit België meegenomen citroenjenever tevoorschijn haalt en een toost uitbrengt op de verjaardag van Francis.
Sarat is met een geit teruggekomen van de markt, die hij achterop de motor van de onderwijzer naar het schooltje heeft laten rijden. Terwijl de geit wordt geslacht, deelt Francis kinderkleertjes uit en Marjanne haalt haar potloden en pakjes kraaltjes tevoorschijn. Om de beurt zingen de kinderen liedjes voor de potloodprijs. De kinderen weten niet van ophouden en gaan zelfs na het avondeten nog door met dansen en zingen. Het wordt een gezellige boel met veel rum en whisky waar we de volgende dag behoorlijk last van zullen hebben. Marjanne althans...


Dag 14: Overnachten in een inspectiebungalow

Marjanne heeft nauwelijks een oog dicht kunnen doen en staat doodziek op. Braken en diarree, alles tegelijk. Dat zal me een dagje worden. Ze slaat het ontbijt over en Sarat maakt een oplossing van zout- en suikerwater. Omstreeks negen uur vertrekken we met de bus noordwaarts naar het gebied van de Kutia Kondhs. Die dag wordt een afstand van bijna 250 km afgelegd. Even voordat het donker wordt komen we aan bij een inspectiebungalow waar we zullen overnachten. De bungalow ligt aan het eind van een prachtige oprijlaan en is omringd door hele grote bodhibomen. Het duurt een tijdje voordat er iemand opgetrommeld kan worden die de sleutel heeft en ondertussen worden we verrast door een tropische regenbui. Zodra de deur open is, duikt Marjanne het bed in en slaapt de klok rond. De overigen gaan nog een tijdje door daarbij vergezeld van de beheerder, een lokale gids en 2 mannen die in het plaatselijke ziekenhuis werken.
Ondanks de afwezigheid van stromend water ervaren we de bungalow als een vijfsterrenhotel. Er zijn drie slaapkamers met echte bedden en er is zelfs elektriciteit zodat de fan boven het bed echt kan werken. Iets wat we tot nu toe in India nog niet hebben meegemaakt.


Dag 15: De Kutia Kondhs

Na zowat de klok te hebben rond geslapen, staat Marjanne weer kiplekker op. We verlaten Bishapur rond half negen voor een rit van 240 km naar het gebied van de Kutia Kondhs (Kutia = grot). Ook de klimatologische depressie schijnt voorbij te zijn. Er is geen wolkje aan de lucht. Tegen het middaguur stoppen we in Jharana bij een restaurant dat uitzicht biedt op een stroomversnelling. Na de lunch rijden we nog een half uur verder en beginnen dan aan een trekking van drie uur naar een dorpje van de Kutia Kondhs in de omgeving van Baliguda. De Kutia Kondhs stammen af van de ‘Aboriginal Dravidians’. Tot op heden zijn hun traditionele Dravidische gewoontes en taal bewaard gebleven. Tot laat in de negentiende eeuw stond deze stam bekend om de wrede manier waarop mensenoffers gebracht werden. In tegenstelling tot de meeste stammen geloofden de Kondhs dat dierenbloed onvoldoende was om de aardegodin gunstig te stemmen. Alleen jongetjes werden geofferd en deze werden meestal van een andere stam gekocht of gewoon gekidnapt. Nu nog altijd leven ze van de jacht en landbouw.
De Kutia vrouwen dragen twee doeken als ze zich buiten begeven. Binnenshuis dragen ze slechts één doek en lopen met hun borsten bloot. Hun gezicht en vaak ook hun enkels en handen zijn getatoeëerd met rondjes, sterretjes en streepjes. Sommige vrouwen hebben hun gezicht geel geverfd met turmeric. In hun oren dragen ze soms wel 20 ringen die gemaakt zijn van oude Britse munten. We gaan even op bezoek bij het eerste huisje. Sarat herkent de vrouw nog van zijn vorige bezoek aan dit dorp. Dit is de derde keer dat hij hier komt en de mensen zijn nu enigszins aan hem gewend. Tijdens zijn eerste bezoek waren ze heel bang en liepen voor hem weg. Nu is daar niets meer van te merken. De vrouw en ook haar kinderen laten zich rustig fotograferen.
De vrouw draagt geen sieraden. Daaraan weet men dat ze weduwe is. Haar man is 6 jaar geleden overleden. De regering heeft haar toen geholpen met dit huisje. Ze heeft 4 kinderen. Het kleinste jongetje draagt een amulet om zijn hals die ook van een oude Britse munt is gemaakt en dateert uit 1896. Even verderop woont haar vader. Aan de totempalen voor zijn huisje kun je zien dat hij priester is. De totem is uit boomstam gesneden en stelt een buffel voor. Daarachter zien we een grote steen die de godin voorstelt. Sarat vertelt dat het brengen van mensenoffers door de Engelsen verboden werd en dat men sindsdien over ging tot het offeren van buffels en later van apen en geiten. Sporadisch komt het toch nog voor dat een jongetje wordt geofferd. Sinds 1950 zijn er veel Kondhs christen geworden.
Meisjes zijn ook bij deze stam waardevoller dan in de hindoe cultuur, want de ouders krijgen een bruidsschat als het meisje gaat trouwen. Meisjes kiezen meestal zelf hun levenspartner maar net als bij de Bonda’s komt het ook voor dat ze tegen wil en dank geschaakt en ontvoerd worden naar het dorp van de jongen. Meestal besluit ze dan na een dag of drie om bij de jongen te blijven, vooral als deze zijn uiterste best doet om haar te behagen. Soms keert het meisje terug naar haar ouders en als ze ondertussen zwanger is laat ze in dat geval abortus plegen.
We lopen weer verder het dorpje in en passeren een hutje waar moeder en dochters bezig zijn met borden te maken. Op de grond voor hun hutje liggen stapels grote ronde bladeren van de seallyboom te drogen. Op de veranda zit een meisje die met heel dunne bamboestokjes telkens drie of vier bladeren aan elkaar bevestigd. Haar vingers gaan daarbij op en neer als een nietmachine. De bladeren worden later op de markt verkocht.
De huisjes in dit dorpje hebben een andere constructie dan we tot nu toe hebben gezien. Er wordt veel hout gebruikt en er liggen pannen op het dak. Voor sommige huisjes staan fraai versierde pilaren. Ook in de stallen voor het vee ligt een houten vloer. Er is veel activiteit in het dorpje. Even verder zien we een paar mannen die bezig zijn een grote bamboefuik te maken. Soms wonen er meerdere gezinnen bij elkaar en overal krioelt het van de kinderen. Meisjes van zelf nog geen vier jaar oud lopen met baby’s op hun arm. De meeste baby’s dragen amuletten om hen te beschermen tegen allerlei ziektes. Op onze vraag waarom een van de oudere meisjes geen sieraden draagt, antwoordt de moeder dat haar man zes maanden geleden aan malaria is overleden en dat herinnert ons gelijk aan het feit dat wij onze tabletten nog in moeten nemen. In dit gebied heerst veel malaria.
Het gebied rondom het dorpje is zeer vruchtbaar. We lopen langs uitgestrekte turmeric plantages, door rijstvelden, langs pinda- en koffieplantages en aan de rand van hun akkers worden vaak bonenstruiken of maïs geplant die gelijk dienst doen als windvanger. Even verder passeren we een moa stokerij midden in het bos. Boven op een heuveltje staat een grote pot gevuld met moa bladeren. De bladeren worden verhit en het sap loopt door een bamboepijp naar een pot die lager staat. De damp stijgt weer op en het proces wordt een paar keer herhaald totdat het goedje genoeg alcohol bevat. Een van de jongens maakt in een handomdraai een beker van een moa blad en laat ons het goedje proeven. Het smaakt niet eens gek.

Het blijkt onmogelijk te zijn om in het schooltje van de Kutia Kondhs te overnachten. De politie weigert ondanks aandringen van Sarat een vergunning af te geven. De reden hiervoor is dat er enkele maanden geleden een missionaris is vermoord. De dader is nog steeds spoorloos. In Baliguda bevinden zich relatief veel christenen en de laatste tijd zijn er regelmatig onrusten tussen de christenen en fundamentalistische hindoes. Tengevolge van het kastenstelsel worden de stammen in feite als kasteloos beschouwd en het christendom is de enige manier voor hen om een bepaalde status en de daarbij horende maatschappelijke welvaart te verkrijgen, dit tegen het zere been van de hindoes. We gaan dus op zoek naar een hotel dat een half uurtje van het dorp verwijderd is. Op weg daarnaar toe passeren we een betelkwekerij. Betels zijn de lokale sigaretten en worden overal in pakjes van 20 verkocht voor 3 à 4 roepies per pakje. Buiten liggen grote pakken in elkaar geperste bladeren. Er zitten zo’n 5000 bladeren in een pak en voor elk pak wordt een afleveringsbon gemaakt voor ze naar een fabriekje in de stad gestuurd worden. Daar wordt dan de tabak in gerold. De sigaretten ruiken naar marihuana.
Ons hotel staat in het centrum van Baliguda waar men druk bezig is met de voorbereidingen voor het Durga Puja festival. Als we op het dak van het hotel staan horen we rondom ons heen allerlei Hare Krisna gezangen uit grote luidsprekers komen. Vlak voor ons hotel staat een grote tempel. We zijn trouwens niet de eersten die een biertje boven op het dak drinken. Het ligt er vol lege bierflessen, maar we storen ons allang niet meer aan de vervuiling alom en genieten van de ondergaande zon. De lucht kleurt vuurrood en paars. Het is een prachtig zicht, maar dat kan wel eens een buitje betekenen.
Nieuwsgierig naar de activiteiten in de tempel, gaan we voor het eten nog even een kijkje nemen. Ik heb nog nooit zoveel kitsch bij elkaar gezien. Het lijkt wel kermis. Overal hangen kleurige lampions en kerstversieringen over de straat. Een straat is helemaal afgezet. We lopen de stad binnen door een soort stadspoort die met doeken in allerlei kleuren is omwikkeld. Ook boven ons hoofd hangen kleurige doeken met allerlei religieuze motieven. Aan weerszijden hangen grote lampen met witte bollen alsof het een showroom is. Een aantal bavianen en rhesusapen amuseren zich kostelijk. Ze gebruiken de sierlijke lamparmen als een soort glijbaan. Helemaal aan het eind van de doorgang zien we een reusachtig groot beeld van Durga, gezeten op de tijger en met haar wapens waarmee ze de krachten van de andere godinnen in zich verenigt. De discus draait ten teken dat de demon nog niet overwonnen is. Voor het beeld zitten monniken die de offers van de gelovigen in ontvangst nemen en ze wijden hen terwijl ze onafgebroken prevelen en neuriën. Mensen kopen allerlei kleine offerbakjes gevuld met bloemetjes, banaantjes, visjes en rijst. Meisjes zijn bezig guirlandes van oranje en gele afrikaantjes te maken en enkele jongens maken boterbakjes.
De regen blijft niet lang uit. Wanneer we in het restaurantje naast het hotel zitten te eten, barst de bui los. De stroom valt uit en in het pikkedonker vervolgen we onze maaltijd van rijst en linzen. Een voordeel: het Hare Krisna gejengel houdt ook op. Door de modder baggeren we terug naar ons hotel waar het ondanks de stroomuitval erg rumoerig is. Els moet nog bij kaarslicht een operatie uitvoeren bij Stephan, want er is een wattenstokje in zijn oor blijven steken. Gelukkig voor hem loopt de operatie met succes af en kan hij weer horen, ook het geschreeuw van de dronkaards om ons heen, want blijkbaar wordt het door de regen verstoorde feest in het hotel voortgezet. Een twintigtal mannen is al behoorlijk aangeschoten en blijven tot zeker één uur lawaai maken zodat we geen oog dicht kunnen doen. Het lijkt wel of ze net voor de deur van onze kamer zitten. We hebben kamer 201. Een kamer met fan, een badkamer met stromend water en zelfs een zittoilet maar zonder bril. Wanneer de stroom weer even terug komt, proberen we de fan aan te zetten en die maakt zo’n herrie dat het geschreeuw van de mannen minder indringend klinkt. Helaas hebben we onze slaapzakken in de bus gelaten en de fan geeft zoveel kou af dat we haar na een tijdje toch maar weer uitzetten. Eindelijk wordt het rustiger buiten en we vallen in slaap, maar dat duurt nog geen half uur want midden in de nacht wordt er op ons luik geklopt. Penny maakt, nog half in slaap, het luik open en kijkt in het gezicht van een man die vraagt of ze een massage nodig heeft. Om vijf uur begint het Hare Krisna gejengel van de tempel weer zodat we niet bepaald van een goede nachtrust kunnen spreken. We willen dit hotel liefst zo snel mogelijk verlaten.


Dag 16: Een voorbode van de orkaan

De volgende morgen horen we van Els dat ze ook bij haar wel drie kwartier aan het kloppen zijn geweest. We trachten Francis en Sarat te overhalen om een andere slaapplaats te zoeken, want het is de bedoeling dat we hier nog een extra nacht blijven. Dat vooruitzicht staat ons niet echt aan.
Sarat gaat nog eens naar de politie en probeert toestemming te krijgen om in het schooltje te slapen, maar de politie blijft weigeren. Het is te gevaarlijk want juist in dit dorpje wonen een paar fanatieke hindoes en men heeft het vermoeden dat de moordenaar door hen beschermd wordt. Er blijft ons dus niets anders over dan nog een nacht in dit verschrikkelijke hotel door te brengen. Raouleke biedt ons aan om in de bus te slapen en dat hij onze bodyguard zal zijn. Na het ontbijt gaan we met de hele groep naar de manager en dreigen met de politie als hij er niet voor kan zorgen dat het die nacht rustig is in zijn hotel. De manager wringt zich in allerlei bochten en biedt duizend excuses aan. Helaas was hij zelf de vorige nacht niet aanwezig anders zou het natuurlijk nooit gebeurd zijn. Intussen zijn de oproerkraaiers al uit het hotel verwijderd. Ook een paar Engelse toeristen hebben blijkbaar geklaagd en gedreigd niet te betalen.
Nadat we gauw ons wasje hebben gedaan en te drogen hebben gehangen onder de fan, verlaten we het hotel en beginnen aan onze laatste dag van de trekking. Wanneer we na een busrit van 20 km uitstappen, begint het te regenen en de regencapes worden tevoorschijn gehaald. We passeren het schooltje waar we onder normale omstandigheden geslapen zouden hebben. We werpen even een blik naar binnen en zien allerlei instructieve tekeningen op de witgekalkte muren. Hier is een creatieve leerkracht bezig geweest. Er zijn tekeningen van het dorp, het menselijke lichaam, het Oriya alfabet en cijferborden. De regen houdt niet meer op tot grote ergernis van de Belgen die nu geen foto’s meer kunnen nemen, maar het is tenminste lekker koel. De weggetjes worden steeds glibberiger en zo af en toe glijdt er iemand uit. Na een tijdje moeten we een rivier over maar daarvoor moet eerst een brug geïmproviseerd worden. We vinden twee boomstammen die met vereende krachten over de rivier gegooid worden en voetje voor voetje, tussen Sarat en Francis in en bibberend van angst, schuifelen we over de wankele stammetjes naar de overkant. Christian duikelt bijna achterover het water in en ziet nog net op tijd kans om zijn fototoestel veilig op te bergen. Opgelucht halen we adem als we weer vaste grond onder onze voeten voelen en we maken ons niet eens meer druk over de voetsporen van een luipaard voor ons op het pad. We nemen aan dat de luipaarden zich schuilhouden bij dit weer. Onze weg loopt dwars door de modderige rijstvelden en langs turmeric plantages. We zien geen hand voor onze ogen en moeten bij elke pas goed opletten, zo glibberig is het. Na een tijdje komen we bij een stroomversnelling. Aan de oever is een heel smal spekglad paadje gemaakt in de rotswand en daar moeten we overheen. Onze schoenen zijn ondertussen zo zwaar als lood door alle modder die onder de zolen blijft kleven. Stephan, Christian en Els waren vooruit gegaan en staan al aan de overkant in afwachting van hoe wij het eraf zullen brengen. Stephan is blijkbaar net op het eind misgestapt en zit tot aan zijn knieën onder de modder. Dan komt het moment dat Penny zweert nooit meer een trekking te zullen maken. Terwijl Francis en Sarat haar aan beide armen vasthouden, kantelt ze achterover en dreigt naar beneden te glippen, maar de sterke armen van onze gidsen trekken haar weer overeind. Na duizend schietgebiedjes bereikt ze de overkant met een diepe zucht. Nu Marjanne nog. Die poseert nog voor de foto, maar de Belgen nemen niet het risico om hun camera’s te voorschijn te halen. Er is weinig keus. Marjanne besluit haar handen vrij te houden zodat ze steun heeft aan de rotswand en af en toe een liaan kan vast grijpen. Prompt grijpt ze in een tak vol met stekeltjes maar alles is beter dan het ravijn in te glijden. Sarat zet telkens een voet voor die van Marjanne terwijl Francis tegen haar rugzak duwt. Eenmaal aan de overkant voeren we een triomfdans uit. Genoeg avontuur voor de rest van de dag. Penny zweert nogmaals dat ze zich nooit meer zal laten overhalen voor zo’n reis, maar Marjanne ziet zichzelf al ergens in de rimboe van Afrika rondzwerven.
Na de ravijnstunt is de rest van de tocht kinderspel. De weg wordt veel breder en minder glibberig en in een ruk trekken we op naar het dorp waar we de Pradi Dorbo beeldjes kunnen kopen. Dit zijn bronzen beeldjes die van oudsher, sinds de tijd van de maharadja’s, door de Kutia Kondhs worden gemaakt en gebruikt als afgodbeeldjes. De beeldjes maakten onderdeel uit van de bruidschat en werden geplaatst op het familiealtaar. Veel beeldjes stellen vrouwenfiguren voor met op hun hoofd grote potten of kinderen op hun arm wat de toekomstige plichten van de bruid symboliseert. De mannenfiguren zijn vaak afgebeeld gedurende de jacht en slepen meestal een prooi achter zich aan. We lunchen in het winkeltje waar ook de beeldjes verkocht worden. Tijdens het Durga feest worden eieren als onrein beschouwd en daarom moeten we onze lunch die bestaat uit tomatensoep, gekookte eieren en aardappels gebruiken in het voorportaaltje. De eigenaar van de zaak is een handige jongen die voor weinig geld de antieke beeldjes opkoopt en doorverkoopt aan kunstzaken in de steden. Hij heeft een enorme collectie staan. Behalve de beeldjes staan er ook grote bakken met antieke sieraden en andere snuisterijen in zijn winkeltje Een paar honderd meter verderop heeft hij zijn eigen fabriekje waar hij lokale mensen tegen betaling van een gering maandsalaris nieuwe Pradi Dorbo beeldjes laat maken. Ze krijgen daarvoor ook voedsel en onderdak. De beeldjes worden nog steeds door de Kutia Kondhs gekocht en vereerd. De eigenaar van de fabriek levert het materiaal en de geproduceerde beeldjes worden vervolgens door hem weer verkocht aan de lokale bevolking en aan de winkels in de stad. Vaak vindt men de nieuwe beeldjes veel mooier en daarom ruilen ze de antieke beeldjes gewoon om voor nieuwe. We krijgen een demonstratie. Eerst wordt er een ruwe vorm van klei gemaakt. Het gezicht wordt pas op het eind geboetseerd, met name de ogen want zonder de ogen heeft het beeld geen spirituele waarde. Daarna wordt er van een mengsel van was en pek een soort veterdrop getrokken door een kokervormig instrument. Hiermee worden de kleivormen omwikkeld. Vervolgens gaat er een laag van klei en rijstkaf omheen. Het geheel wordt in een pot gezet die in een oven gaat zodat de was weg kan smelten en er brons om de klei gegoten kan worden. Tijdens de uitleg worden we omringd door de dorpsbewoners die één en al aandacht voor onze belangstelling hebben. Ze doen ons uitgeleide naar de bus. We gaan terug naar het hotel. De laatste trekkingsdag zit erop en de regen is ondertussen opgehouden. Aan het hotel begint Sarat alle kookgerei uit de bus te halen en er wordt gewoon op de betonnen vloer gekookt. Deze keer neemt het kookgebeuren wel heel erg veel tijd. Sarat had namelijk een paar wilde kippen gekocht van de Kutia Kondhs, maar die zijn niet gaar te krijgen. Teveel vlieguren blijkbaar. Pas tegen negen uur wordt het avondeten opgediend, maar ook dan zijn de kippen nog steeds even taai. Prapula krijgt een uitbrander van Sarat, want hij heeft ook een beetje teveel whisky op. De manager heeft woord gehouden, want die avond is het een stuk rustiger in het hotel en kunnen we de verloren slaap inhalen. Alleen worden we af en toe gewekt door het gejammer van de geiten die in de Durga tempel geofferd worden. Het regent de hele nacht door en het begint ook behoorlijk hard te waaien, waardoor het feestgewoel in de tempel tot een minimum beperkt blijft. Sinds 11 uur is de stroom uitgevallen en die zal voorlopig ook niet terugkomen, maar daar komen we de volgende dagen pas achter…


Dag 17: Met zijn allen in bad

Wanneer we wakker worden klettert de regen nog steeds op het dak. De vloeren van de patio staan blank en bij kaarslicht pakken we onze bagage in. Om half acht waden we door diepe plassen naar ons restaurantje om te ontbijten. Ook daar is het aardedonker. Na het ontbijt vertrekken we naar Taptapani dat 150 km verwijderd ligt van Baliguda en dat betekent bij normale weersomstandigheden ongeveer 7 uur rijden. Nu komen we er pas tegen 9 uur ‘s avond aan maar onderweg konden we genieten van een prachtig landschap. Het eerste stuk was vrij heuvelachtig met overal de rijstvelden die door de regen nog groener leken dan normaal en langzamerhand zagen we het landschap veranderen in een zeer bosrijke omgeving. Naarmate we hoger komen, verandert de flora en we zien zelfs naaldbomen. Op een hoogte van 1500 meter wordt het koud in de bus en de truien worden tevoorschijn gehaald. In de dorpjes gaat men ondanks de aanhoudende regen gewoon door met de voorbereidingen voor het Durga feest. Overal zien we kleurrijke kitscherige tempels met in het midden het beeld van de godin met de 8 armen. Er zijn aardig wat lifters op de weg want blijkbaar is er al sinds enkele dagen een busstaking aan de gang vanwege de verhoging van de benzineprijs. Sarat laat de bus stoppen voor een gezin met drie kinderen die al vanaf 5 uur ‘s morgens onderweg zijn naar Taptapani en dus dolgelukkig zijn als ze de laatste 25 km in de bus kunnen zitten. Ze zijn doorweekt en betuigen hun dankbaarheid door het zingen van hindi liederen, maar aan de kruisjes die ze om hun hals dragen zou je denken dat ze christen zijn. Marjanne probeert wat Oriya te leren en Raouleke functioneert daarbij als tolk. Veel verder als: ‘mu tomoko bala pai’ komt ze echter niet. Maar die ene zin heeft wel effect en Francis krijgt bijna een beroerte als Marjanne bij de tempel van Taptapani een monnik met haar zojuist verworven zin verrast. De man weet niet waar hij kijken moet.
Even lijkt het erop alsof we Taptapani niet kunnen bereiken. Een passerende patrouillewagen meldt Sarat dat de weg twee dagen afgesloten is geweest. We zien de eerste ontwortelde bomen en voor het eerst horen we iets over de orkaan die hier twee dagen geleden overheen geraasd is en nu begrijpen we ook waarom de stroom niet meer terugkwam in ons hotel in Baliguda. We zien doormidden gebroken verlichtingspalen en de bijhorende elektriciteitsdraden liggen zomaar op de weg.
Ook in ons ‘warmwater hotel’ is geen stroom, maar dat kan de pret niet drukken. Er zijn genoeg kaarsen in het 8 kamers tellende hotel. Dit hotel is zo gerenommeerd dat de kamers al ruim van tevoren besproken dienen te worden. Bij een van de kamers bevindt zich een enorm Romeins bad van wel drie bij drie meter. Groot genoeg om in te zwemmen. Met de nodige rumcola’s houden we het uren uit in het warme water. Op een gegeven moment weten we zelfs Sarat zover te krijgen dat hij zich bij ons in bad voegt en op onverklaarbare wijze mist Christian opeens zijn zwembroek. Het wordt een te gekke boel, om maar niet van een bacchanaal te spreken. De kamers zijn geweldig na alle ontberingen van de laatste dagen: Hemelbedden, vaste vloerbedekking, een kaptafel en er hangen zelfs gordijnen voor de ramen. Het hele hotel ademt nog een oud Engelse sfeer uit. Het enige wat ontbreekt is de elektriciteit maar dat, zo zullen we de dag erna ondervinden, zou nog wel eens enkele maanden kunnen duren.


Dag 18: Wegversperringen

Raouleke wekt ons op de gebruikelijke manier op met thee op bed en we gebruiken een Europees ontbijt in het restaurant. Tijdens het ontbijt horen we van het hotelpersoneel dat de weg naar het Chilikameer onberijdbaar is. Hele gedeeltes zijn weggespoeld. Na enige twijfel of we al dan niet zullen vertrekken, besluiten we het er uiteindelijk toch maar op te wagen. Om kwart voor negen vertrekken we. Naarmate we verder van het hotel verwijderd zijn, neemt de schade die het noodweer heeft aangericht toe. Overal zien we ontwortelde bomen en omver gevallen elektriciteitspalen liggen. Bomen met een omvang van wel twee meter liggen dwars over de weg en groepen mannen zijn met kapmessen bezig de weg weer begaanbaar te maken. De eerste 40 km verlopen vrij vlot. Onderweg stoppen we nog even in een dorpje waar Francis tijdens zijn eerste Orissa-reis werd aangesproken door een oud vrouwtje die sinds het vertrek van de Britten geen blanke meer had gezien. Het dorpje heet Pudamar Dharmapuri en heeft veel weg van een openbaar toilet. Het stinkt er verschrikkelijk. Mannen, vrouwen en kinderen zitten gewoon op hun hurken midden op de weg hun behoeften te doen. Honderden bedelende kinderen lopen achter ons aan. Tengevolge van de enorme buien ziet alles er verschrikkelijk armoedig en vies uit. Overal hangen lompen buiten te drogen. Hier en daar zijn de daken compleet ingestort en staat het huisraad buiten opgestapeld. Daar tussendoor krioelt het van de honden en varkens en boven ons hoofd krijsen de kraaien. Met moeit lukt het ons tussen de kak door te laveren terwijl er af en toe plotseling voor ons neus een koe haar staart in ons gezicht zwiept alsof ze ons duidelijk wil maken dat wij indringers zijn op deze van god verlaten plek.
Tussen alle kinderen valt een Albinojongetje op. Zijn haar en ook zijn huid is spierwit maar hij vertoont duidelijk Aziatische trekken. Het kind moet een jaar of 10 zijn. Opvallend is ook dat de meeste vrouwen hun gezicht geheel bedekt hebben en wij doen hetzelfde met in eau de Cologne gedrenkte papieren zakdoekjes ten einde onze braakneigingen te kunnen bedwingen. Als we weer verder rijden, wordt de ravage om ons heen steeds groter. Er staat bijna geen boom meer overeind en aan de bomen die het overleefd hebben is geen blaadje meer te bespeuren. We passeren steeds meer ingestorte en ondergelopen huizen en het is duidelijk dat de orkaan van twee dagen geleden slachtoffers geëist moet hebben. Na nog een minuut of twintig kunnen we helemaal niet meer verder. Rijen bussen en vrachtwagens staan sinds twee dagen langs de weg geparkeerd en het is een drukte van jewelste. Noodgedwongen stappen we uit en lopen langs de enorme files. De mensen doen alsof er niets aan de hand is. Hier en daar zit een groepje mannen gewoon onder de bus een potje te koken of te kaarten. We vernemen dat het nog ruim twee uur zal duren voordat de weg weer vrij is. Ook daarna zullen we via een omweg naar Birampur moeten rijden want de hoofdweg is over een afstand van 15 km geheel weggeslagen. Er zit dus niets anders op dan maar een stuk te gaan lopen. We verbazen ons over de manier waarop deze mensen met de aangerichte ravage omgaan. De meesten wachten gewoon lijdzaam af. Opvallend is dat juist de rieten huisjes relatief weinig schade hebben geleden. Blijkbaar is de gevlochten en geknoopte dakconstructie bestand tegen de orkaan. Hier en daar is iemand op het dak bezig het riet weer enigszins op haar plaats te leggen. Vrouwen sjouwen met grote potten op hun hoofd en kinderen spelen met de gevallen elektriciteitsdraden. Slechts een paar mannen zijn actief bezig met kapmessen om de dikke bomen in stukken te hakken waarbij elke vorm van coördinatie ontbreekt. Iedereen schijnt opdrachten te geven aan iedereen met als gevolg dat er in het wilde weg gekapt wordt en het uren duurt voordat er een boom is opgeruimd. Zo komen we meer dan 40 bomen tegen. Overal hetzelfde liedje. Na ruim twee en een half uur kunnen we weer een stukje verder rijden met de bus maar moeten vervolgens weer stoppen voor een groep ruig ogende mannen die bewapend met stokken alle passerende voertuigen geld vragen omdat ze de weg hebben vrijgemaakt. De bedragen variëren van 200 tot 350 roepies afhankelijk van het voertuig. Twee jeeps met Tibetaanse vluchtelingen moeten blijkbaar nog meer betalen en Sarat legt uit dat de hindoes nogal jaloers zijn op deze mensen omdat zij van de regering allerlei faciliteiten krijgen en zich kunnen permitteren in dure jeeps rond te rijden. Sinds 1958 is de groep Tibetaanse vluchtelingen alleen al in de omgeving van Taptapani gestegen tot zo’n 20.000. Ze zijn veel welvarender als de hindoes, drijven handel in dekens en bezitten vaak grote stukken grond.
Wanneer wij passeren hoeven we dank zij het strenge optreden van Sarat slechts 50 roepies betalen. Sarat wekt de indruk een regeringsambtenaar te zijn en we kunnen weer even verder. Inmiddels is de temperatuur tengevolge van alle vocht in de lucht tot 40°C gestegen en het zweet druppelt in stralen van ons lichaam. Ook al is het Durga feest in het water gevallen, de voorbereidingen gaan gewoon door en overal zien we mensen die de laatste hand leggen aan de versieringen van de tempels. Hier en daar zien we volledig ingestorte tempels en worden in allerijl beelden achterop de fiets verplaatst naar een ander onderkomen.
We zijn hier getuige van een ware natuurramp. De talrijke bodhibomen die ontworteld zijn waren meer dan 100 jaar oud. Ze werden hier door de Engelsen geplant toen de hoofdweg werd aangelegd.
Na een half uur stuiten we op een nieuwe wegversperring. Net voor een groot tempelcomplex ligt er weer een enorme bodhiboom dwars over de weg. Wel dertig man lopen zwaaiend met hakbijlen over de stam heen en weer. En uitgerekend op de plaats waar de stam het dikste is begint men er ongecontroleerd op los te hakken. De tractor die even verderop staat zou het karwei veel eenvoudiger en sneller kunnen klaren maar we hebben al geleerd om het niet te willen snappen. Wanneer ook deze versperring opgelost is, ziet een bijdehante buschauffeur voor ons kans om in de modder te blijven steken. Alle passagiers stappen uit maar het lukt niet de bus los te krijgen dus besluit men de tempelmuur af te breken en een nieuwe doorgang te creëren. Grote hilariteit als de eerste de beste vrachtwagen in de zo juist ontstane doorgang ook vast blijft zitten. De man vergat even gas te geven en het gesjor en gesputter begint weer opnieuw. Prapula pakt het slimmer aan en jaagt in volle vaart onze bus door de modder naar de overkant. Even lijkt het erop of de bus gaat kantelen maar het gaat goed. Luid applaus van de omstanders en Prapula natuurlijk apetrots. We kunnen weer instappen. “Elke reis is anders”, had Francis ons aan het begin van de trekking gezegd, maar na al zijn reizen in India heeft hij zoiets toch nog nooit meegemaakt. Dit overtreft werkelijk alles.
Maar het zou nog niet afgelopen zijn. Nu moeten we nog de zuidelijke route naar Birampur zien te bereiken, terwijl de ravage om ons heen steeds ernstigere vormen aanneemt. Hele dorpen staan onder water en we zien steeds meer ingestorte huizen en mensen die bezig zijn om hun schamele bezittingen met de hulp van riksja’s naar andere plaatsen te vervoeren. Eenmaal in het stadje vallen we van de ene verbazing in de andere. We horen van voorbijgangers dat er alleen in Birampur al zeker 10 doden zijn gevallen. Het is een verschrikkelijke chaos. Temidden van al die ellende zien we mensen die vlak voor hun voertuigen vuurtjes stoken om zodoende de zegen van Durga over hun vervoermiddel af te smeken. Ook onze bus is rondom met vermiljoenpoeder bespoten.
Een man met zijn gezicht onder het bloed loopt wezenloos langs onze bus. Hele gezinnen rijden met al hun hebben en houwen in riksja’s op en neer op zoek naar een uitweg uit het stadje. Zelf doen we er ruim twee uur over om uit deze doolhof te komen. Overal hebben we wegversperringen en moet het verkeer omgeleid worden. Telkens moet Raouleke op het dak klimmen om de bus onder de wirwar van elektriciteitsdraden door te krijgen. Ook Stephan en Christian worden het dak opgestuurd want er moet een palmboom worden opgetild. Doordat ons busje met een schok vertrekt, dondert Stephan bijna van de bus af tot grote ontsteltenis van Francis. Het begint er naar uit te zien dat we in het stadje zullen moeten overnachten, maar net voordat het helemaal donker is vinden we een uitweg en komen we weer op de hoofdweg terecht. We passeren kilometer lange files die in omgekeerde richting Birampur proberen te bereiken. Prapula ontpopt zich als een spookrijder en Francis moet hem een paar keer aanmanen om vaart te minderen, niet overbodig, want we passeren zeker vier gekantelde trucks in de greppel. Inmiddels hebben we enorme behoefte aan een pipi-stop en als Prapula eindelijk de bus tussen twee grote vrachtwagens kan wringen vliegen we eruit en geven onder het toeziend oog van tientallen chauffeurs de bloemetjes water. Alle koplampen gaan tegelijk aan maar opgelucht nemen we weer plaats in de bus, waar zojuist een olifant aan de andere kant voorbijgaat. Francis denkt dat we hem voor de gek houden maar ziet dan plotseling een slurf boven het dak van de passerende vrachtwagen uitsteken. Eindelijk tegen negen uur wordt het iets rustiger op de weg. Het lukt zelfs nog een restaurantje te vinden. Dit blijkt hetzelfde restaurant dat door Norman Lewis in zijn boek: ‘een godin van steen’ wordt aangeprezen vanwege haar hygiëne. Hij had nog nooit in zijn leven zo een smerig toilet gezien. We nemen een kijkje in de keuken waar zo’n dertig mannen bezig zijn met het bereiden van allerlei gerechten. Een man zit midden op de wasbak zijn handen en voeten te wassen. Smakelijk eten! We krijgen een plaats in de VIP room waar het bier drie maal zo duur is en het eten uit dezelfde keuken moet komen. Het bier is trouwens warm. Er is immers al drie dagen geen elektriciteit. We gaan dus maar over op lauwe rumcola. Bovendien moet de alcohol als desinfecteermiddel dienst doen na ons bezoek aan de keuken. Gelukkig is alle groente die we krijgen voorgeschoteld goed doorbakken, dus al te veel risico zullen we niet lopen en bovendien sterven we van de honger. Aan een beetje diarree zo af en toe zijn we immers ook al gewend geraakt. Na het eten moeten we nog 35 km verder naar Balcäo aan het Chilikameer. Het Pantha Nivas hotel waar we onze intrek nemen, lijkt in een redelijke staat te verkeren maar dat komt omdat het buiten al aardedonker is. Tengevolge van de orkaan is het hotel compleet vol. Sarat kan aantonen dat er al vanaf april gereserveerd is en uiteindelijk wordt er toch plaats voor ons gemaakt. We krijgen luxe bungalows aangeboden, met stromend water en zelfs met elektriciteit, want het hotel beschikt over een generator. Doodmoe vallen we in slaap.


Dag 19: Stilte na de storm

Voor dag en dauw zijn we wakker. Een dikke mistlaag hangt als een donzige deken voor onze bungalow. Daartussen door zien we de spiegeling van het meer waarop reeds enkele vissersbootjes liggen te deinen. Het vertrouwde vogelconcert waarmee we tot nu toe elke morgen net voor zonsopgang worden gewekt, ontbreekt. Blijkbaar hebben alleen de kraaien en de duiven zich niet door de orkaan laten verjagen. De kraaien lijken nog harder te krijsen als gewoonlijk en zien er bovendien volgevreten uit. Tijdens het ontbijt vernemen we de eerste krantenberichten over de orkaan: Er is sprake van 77 doden in het Ganhi district waar we de vorige dag doorheen gekomen zijn.
Rond 7 uur is de temperatuur al bijna niet meer te harden. Er is geen zuchtje wind. De ontbijtzaal lijkt wel een sauna. De twee uur durende boottocht naar de Kalijai tempel op het Chilikameer is dan ook niet bepaald een succes. Zelfs midden op het meer is geen zuchtje wind te bespeuren en van de in de reisfolders aangekondigde grote zwermen exotische vogels is evenmin een spoor te bekennen. Hier en daar zien we een verloren witte reiger die af en toe schichtig opvliegt als er een zwarte kraai boven zijn hoofd cirkelt, om een paar meter verderop een nieuwe standplaats te zoeken. Blijkbaar zit er genoeg vis hier.
Ons bootje lijkt op een uitgerekte roeiboot. In het midden zijn bamboestokken bevestigd waarover een plastic zeiltje is gespannen. Het monotone geronk van de motor maakt elk gesprek onmogelijk, zelfs de kraaien horen we niet meer. Een mooie gelegenheid om even naar binnen te keren en de ervaringen van de afgelopen dagen goed tot ons door te laten dringen. Alles lijkt zo onwerkelijk. Ook al zitten we er zelf midden in, we voelen ons toeschouwers en zijn er ons goed van bewust dat we over een paar dagen weer in het vliegtuig zullen zitten. Het blijft onverklaarbaar dat in een land met zoveel armoede de mensen zich zo in hun lot berusten en juist deze berusting verkleint de kans op een beter perspectief. Sterker nog, er is helemaal geen perspectief en het gebrek hieraan laat de Indiër nog meer berusten. Het is als een vicieuze cirkel. Toch is er ondanks de chaos wel degelijk sprake van een vast ritme dat zelfs door een orkaan niet verstoord schijnt te worden. “Don’t try to understand”, denk ik als het geronk van de motor plotseling ophoudt en mij terug roept in de realiteit. We zijn bij het tempeleiland en Sarat vertelt de legende van Kalijai: Het meisje zou uitgehuwelijkt worden aan een jongen in een dorpje aan de overkant van het meer. Tegen de gewoonte in bracht niet haar broer, maar haar vader haar naar haar aanstaande schoonouders. Het meer was net zo rustig als vandaag maar plotseling stak er een sterke wind op en het bootje verging. Kalijai werd nooit teruggevonden maar sindsdien hoort men op het eiland een stem fluisteren die zegt dat ze voortaan alle vissers zal beschermen. Dat is de stem van Kalijai die nu als godin wordt vereerd.
We bezoeken het tempeltje dat omgeven is door allerlei kraampjes vol met kitsch. Variërend van plastic armbanden, guirlandes, ontzaglijk potsierlijke ansichtkaarten, boterpotjes en meer van die rommel. Sarat laat weer een kokosnoot wijden in de tempel en we krijgen onze dagelijkse portie prasad. Na het beklimmen van de uitkijkpost houden we het wel voor gezien en beginnen aan de terugtocht. Onderweg legt Sarat aan bij een vissersbootje en slaat een vracht garnalen en krab in voor de lunch, die onderweg naar Puri zal worden klaargemaakt.
Eenmaal in de bus herinnert een penetrerende stank ons weer aan de orkaan en we zien langs de kant kadavers liggen van koeien en geiten die tijdens de orkaan zijn omgekomen. De grote bodhibomen zijn ondertussen tot kleinere stukken verzaagd en overal zien we mensen bezig het hout onder elkaar te verdelen voor de wederopbouw van hun huisjes. Lappen en dekens hangen over de struiken nog steeds te drogen en stapels potten en pannen staan buiten in de modder. We kunnen vrij vlot doorrijden en komen slechts af en toe in een file terecht. Eén keer omdat een gekantelde tankwagen nog op de weg ligt en alle olie eruit loopt, maar meestal omdat een hele colonne vrachtwagens net zijn beginnen rijden.
Na de lunch die door Sarat en bemanning langs de kant van de weg wordt bereid, wordt besloten via Bhubaneswar naar Puri te rijden, omdat we onze reispapieren bij BeeJee op moeten halen. Vanwege het ontbreken van telefoonverbinding kunnen we BeeJee niet bereiken.
In Bhubaneswar heeft men nauwelijks iets van de orkaan gemerkt. BeeJee heeft via de media vernomen dat wij tijdens de orkaan nog in Baliguda waren en dus buiten gevaar waren. De kranten maken nog steeds melding van 77 doden en het zal maanden duren voordat de elektriciteit weer hersteld is in het Ganhi district. We bereiken Puri om half tien ‘s avonds en nemen weer onze intrek in een Pantha Nivas hotel met uitzicht op zee. ‘s Avonds tijdens het diner nemen we uitgebreid afscheid van Prapula, Kovinda en Raouleke. We zullen hen missen. Prapula met zijn brede lach en pretogen. Raouleke met zijn rode tanden en Kovinda met zijn peinzende blik. Na een korte nachtwandeling over het strand, duiken we die nacht pas tegen 11 uur ons bed in.


Dag 20: Via een omweg naar de zonnetempel

Volgens de reisbeschrijving van Vreemde Kontinenten is Puri bedoeld om bij te komen, wat we dan ook doen. We zijn vroeg wakker en zien vanaf ons balkon de zon opkomen, wat een prachtig zicht is. Vlug schieten we onze sari’s aan om de vuurrode oranje bol op het strand te kunnen begroeten. Er is een klein beetje bewolking die precies om half zeven omringd wordt door een ragfijn fluorescerend gouden kartelrandje. Dan komt binnen enkel minuten de oranje bal tevoorschijn en kleurt de lucht eromheen zeegroen en lila. Weer een nieuwe dag, hier in Puri, de stad van de zon en één van de vier grootste bedevaartplaatsen in India. Er zijn al heel wat mensen op het strand. Vrouwen gaan met sari en al de zee in en jongens proberen ons allerlei beeldjes aan te smeren. De branding is heel sterk.
Rond 9 uur vertrekken we naar de Jagganath tempel, gewijd aan Lord Jagganath (de God van de wereld of het universum), de negende reïncarnatie van Vishnu. Het hoofdgebouw staat op een soort platform midden in de stad en is 66 meter hoog, zodat de toren tot mijlen ver in de omtrek te zien is. Boven op de top zien we het Vishnu wiel en daaronder wapperen tientallen rode en gele vlaggen die door de pelgrims zijn gedoneerd. Deze tempel dateert uit de 12e eeuw en heeft de typische Kalinga constructie, zoals we die ook in Bhubaneswar gezien hebben. Momenteel is men bezig de tempel in de oude staat te herstellen want tijdens de moslimperiode is de hele tempel witgekalkt en zijn er veel beelden vernield. De tempel is alleen toegankelijk voor hindoes maar via de bibliotheek krijgen we toch een goed overzicht. Op straat in de omgeving van de tempel worden allerlei houten beeldjes aangeboden die Lord Jagganath (zwart), zijn blanke broer Balabhadra (wit) en zus Subhadra (geel) voorstellen. Hét symbool voor de tolerantie van het hindoeïsme ten opzichte van andere rassen en religies. Toch tegenstrijdig dat wij als niet-hindoes de tempel niet mogen betreden, maar ook hier geldt: “don’t try to understand!”
Voor de tempel staat een enorme pilaar met een Aruna kop die eens voor de Konarak zonnetempel heeft gestaan. Links naast de tempel staan enorme keukens. De pelgrims zijn verplicht hun offers uitsluitend uit deze keuken te betrekken. Het plein voor de tempel doet je denken aan de ‘Champs Elysée’ in Parijs, ware het niet dat het er wemelt van de bedelaars, koeien, riksja’s en zelfs apen.
Rond 11 uur verlaten we Puri en gaan op weg naar Konarak voor een bezoek aan de zonnetempel. Raouleke wijst lachend op de door Marjanne afgedankte Reeboks, die nu door Kovinda gedragen worden.
Na het inpakken de vorige avond hadden we bijna niets meer over. Alle T-shirts, sokken, schoenen etc. gingen in een grote plastic zak en Sarat zorgde er verder voor dat alles eerlijk onder de jongens verdeeld zou worden.
Op 14 km buiten de stad moeten we rechtsomkeer maken. Naast de gewone brug die al sinds een jaar buiten gebruik is, is een soort noodbrug gebouwd. Die blijkt net een paar centimeter te smal te zijn voor onze bus. Daarom moeten we een omweg van ruim 40 km maken om toch in Konarak te geraken. We slaan daarom de lunch maar even over en kopen onderweg wat bananen, bara’s en somesa’s die overigens voortreffelijk smaken. Ook nu weer de nodige wegversperringen. Eerst een vrachtwagen vol grint die door zijn as is gezakt, daarna een urenlang oponthoud vanwege de Durga processie die voor ons uit naar de rivier trekt, waar de enorme beelden één voor één gedemonteerd worden en in de rivier worden gesmeten. In het water krioelt het van de kinderen die zoveel mogelijk van de beelden proberen te redden. We lopen langs de dansende mensen en worden overal vastgepakt. Af en toe springt er een monnik voor ons en smeert een tika op ons voorhoofd. Ook worden we van alle kanten bespoten met paarsrood vermiljoenpoeder. Een oude man maakt een diepe buiging en veegt de grond voor onze voeten terwijl een passerende motorrijder bijna over onze voeten raast. Aan de kant zitten mensen op hun hurken onverstoorbaar hun behoeften te doen en de koeien blijven gewoon dwars op de weg liggen. Na ruim twee uur kan onze excursie naar de zonnetempel weer voortgezet worden en we komen daar net voor zonsondergang aan.
Ook deze tempel dateert uit de 12de eeuw en is opgedragen aan Siria, de Zonnegod en de schepper van alle schepselen. Het hoofdgebouw is 42 meter hoog. Rondom de tempel staan 24 enorme wielen waarop naar gelang de stand van de zon de tijd kan worden afgelezen. Het hele complex heeft de vorm van een wagen, voortgetrokken door zeven paarden die de Zonnegod langs de hemel dragen. Aan elke zijde is de Zonnegod in een andere gedaante afgebeeld. Dit is eigenlijk de enige tempel die we tot dusver gezien hebben die in een redelijk staat van onderhoud verkeert. Zelfs het park om de tempel heen ziet er vrij netjes uit. De reden hiervoor zal wel zijn dat de Konarak tempel op de wereld erfgoedlijst van Unesco staat.
De terugtocht naar Puri vindt plaats in een gammele jeep aangezien onze bus is teruggekeerd naar Bhubaneswar. De jeep rijdt twintig km per uur en onderweg moet een paar keer gestopt worden om de radiator bij te vullen. In Puri dineren we zeer luxueus in het Wild Grass restaurant.


Dag 21 Eindelijk vakantie

Vandaag kunnen we eindelijk bijkomen van de vermoeienissen en we besluiten om alles even op nul te zetten. Tegen 11 uur wordt het echter zo heet in het hotel dat we toch maar een riksja nemen naar de stad. Daar lopen we wat rond, we duiken een paar winkeltjes binnen en zien dan plotseling een schoonheidssalon waar we ons gedurende twee uur heerlijk laten vertroetelen in een ruimte van nog geen 4m². De manicures en pedicures zitten op en onder de wastafels. Er komen steeds meer mensen binnen, niet voor een afspraak zozeer, maar om te kijken hoe wij ons laten verwennen. Al met al leggen we twintig gulden neer voor een behandeling van ruim 2 uur, maar we voelen ons als herboren en wandelen daarna over het strand terug naar ons hotel. De Belgen zijn op speurtocht gegaan naar Ganesha beeldjes en zijn terecht gekomen in een atelier. Els heeft een bezoek aan een ziekenhuis gebracht. We dineren in het hotel en om acht uur vertrekken we per riksja naar het station voor de nachttrein naar Calcutta. Sarat reist met ons mee naar Bhubaneswar, maar goed ook want de treinconducteur moet met rum en whisky omgekocht worden omdat wij zogezegd niet over geldige plaatsbewijzen beschikken. Francis raakt helemaal in paniek als hij de tickets kwijt is, maar Marjanne heeft toevallig één of ander vodje van de grond geraapt en dat blijkt het betaalbewijs te zijn. Penny en Marjanne trakteren de Belgen op ‘de ballade van de vrolijke vrienden’* en daarna maken we onze bedden op. De deur van onze coupé kan worden afgesloten en we slapen heerlijk.


*(te lezen achteraan dit verslag)



Dag 22 Nog eens Calcutta

Rond negen uur komen we in Calcutta aan. Het station doet minder erg aan als de eerste keer maar dat komt waarschijnlijk omdat de meeste mensen nu wakker zijn. We dragen zelf onze bagage die nu toch een stuk lichter is als op de heenweg en gaan met taxi’s naar ons hotel, waar we een brunch gebruiken. Het hotel stinkt nog steeds even erg en we zijn blij als we weer buiten staan. We bezoeken een vijfsterrenhotel midden in het centrum van de stad waar een kamer ongeveer US$300 per dag kost maar verder is het ook niet echt veel bijzonders vergeleken bij de hotels in de Caraïben.
Daarna slenteren we wat door de stad. We gaan een kunstwinkeltje binnen waar een volumineus beeld van prinses Diana prijkt tussen de borstbeelden van moeder Theresa en ‘Pradi Dorbo beeldjes’ van de Kutia Kondhs, die hier voor meer dan vijf maal het bedrag staan geprijsd, dan de prijs waar wij ze voor gekocht hebben. De eigenaar vertelt trots dat ook koningin Beatrix zijn zaak bezocht heeft. We vragen ons in alle gemoedsrust af of er dan eerst een schoonmaakploeg aan het werk geweest is, want Beatrix kunnen we ons in deze omgeving niet echt voorstellen.
Dan volgt de rit met de metro naar de Kalitempel. Kali is de godin van de oorlog en moet met bloedoffers gunstig gestemd worden. Achter de tempel is een slachtplaats waar geiten geslacht en vervolgens geofferd worden. De lucht is niet te harden en kokhalzend lopen we door de nauwe straatjes. We slenteren nog even door de roze buurt. Op de hoek staat het eerste stervenshuis van moeder Theresa, gebouwd in 1952. We gaan even naar binnen en zien doodzieke mannen en vrouwen op stretchers liggen. Niet bepaald een leuke manier om dood te gaan. Ze worden verzorgd door vrijwilligers die meestal zo’n drie maanden in het tehuis verblijven. Onbegrijpelijk hoe iemand het hier uit kan houden. Buiten het gebouw staat een busje waarmee de vrijwilligers dagelijks de op sterven na dode mensen van de straat oppikken om hen in het tehuis toch nog een rustige dood te laten sterven. Met loopriksja’s vertrekken we daarna naar het park in het centrum van de stad, waar de Britten een poging hebben gewaagd een replica van de Taj Mahal neer te zetten. Volledig mislukt overigens. We blijven een uurtje in het park bijkomen en kijken vol verbazing naar alles wat voorbij komt, vooral jongens van een jaar of veertien die gearmd of hand in hand door het park slenteren of op een bankje voor zich uit zitten te staren. Rond zes uur gaan we terug naar het hotel en we sluiten de reis af met een diner in een van de meest luxueuze tandoori restaurants die Calcutta rijk is. Om acht uur vertrekken we naar ons hotel waar we nog een paar uur kunnen slapen voordat we naar het vliegveld moeten. Zelfs midden in de nacht staan er vrouwen met baby’s op hun arm te bedelen op het vliegveld. Voor de zoveelste keer tijdens deze reis realiseren we ons hoe bevoorrecht we zijn om terug te kunnen keren naar een maatschappij waarin je je nauwelijks hoeft te bekommeren om de dagelijkse levensbehoeften. We moeten terug naar een maatschappij van overvloed en verspilling, terwijl we afscheid nemen van een land dat bijna een zesde deel (een miljard), van de totale wereldbevolking herbergt. Het was een reis die we niet snel zullen vergeten, een reis naar het einde of misschien wel het begin van de wereld. Een reis die je weer bewust maakt van je eigen plaats en doel in dit leven. Kortom het was de moeite waard.
Vreemde Kontinenten heeft aan ons doel beantwoord. We gaan vast nog eens mee, maar of het weer India wordt, dat zien we later wel…

EINDE



Ballade van de Vrolijke Vrienden

Een vijftal ging op trektocht, een vijftal ging op pad
Heel keurig aan het handje van Francis en Sarat
Via Calcutta en Bhubaneswar, zuidwaarts naar het stammengebied
Maar zonder rum en cola kwamen ze er niet

Refrein:
Want ze dronken rum en coco cola
A ja ja ja ja ja ja ja
Ja, ze dronken rum en coco cola
That’s how they spent their rupia!

Bij Vreemde Kontinenten garandeert men avontuur
Daarom zijn al hun reizen nou eenmaal peperduur
En elke reis is anders: don’t try to understand!
Dat zal je pas snappen, als je Sarat en Francis kent

Refrein

Met die Belgen in de meerderheid was het voor ons een hele klus
Vooral hun zweetpatatekes en hun protkes in de bus
We probeerden ze te verstaan en dat lukte wonderwel
Maar na een paar lauwe pintekes, ging het toch voor ons te snel

Refrein

De heuvel was te steil, de schoenen veel te klein
We kropen door de modder en balanceerden langs een ravijn
Een woest ogende Bonda bedreigde ons met pijl en boog
Maar dat deed hij alleen omdat Stephan hem bedroog

Refrein

Dan het slapen bij de stammen in ons miljoenensterren hotel
Zonder wc en zonder bedden maar een klamboe hadden we wel
De Belgen hadden hun zagen en snurkten de hele nacht door
En als we dachten dat het ophield, begonnen ze weer van voor

Refrein

Voor een plekske om te kakken, moest ge efkes lopen gaan
Want als je te dichtbij bleef, staarde het ganse dorp je aan
Foto’s trekken lukte goed, dankzij de smoesjes van Sarat
En steeds maar blijven zeggen: ‘namaste’ en ‘danjabat’!

Refrein

“Mu tomoko bala pai”, kwam Marjanne heel duur te staan
Want nu zou ze met Sarat in het bootje moeten gaan
Maar het huwelijk is niet geldig, want Sarat is niet bekeerd
Dus Marjanne gaat terug naar huis en Sarat blijft ongedeerd

Refrein

Na ruim tien dagen trekken, we stonken allemaal
Een warm bad in Taptapani, nou dat werd een bacchanaal
Sarat viel van zijn geloof af, Christian lag naakt in bad
En voor het avondeten waren we allemaal ladderzat

Refrein

En net toen we allemaal dachten dat we genoeg hadden doorstaan
Ja, het zat al jaren in de planning, een krachtige orkaan
De rit zou een uurtje duren, het werd een hele dag
Omdat er hier en daar een boompje vóór ons lag
Wat sjouwen en wat sjorren, wat spookrijden bovendien
Zo’n goede organisatie hebben wij nog nooit gezien

Refrein

Het is bijna afgelopen en wij zijn heel tevree
En we gaan vast en zeker nog wel een keertje mee
Met onze klamboe en ons matje
Natte doekjes voor ons gatje
Vielen de ontberingen wel mee
Maar toch poepen we liever op een Hollandse wc

Refrein

EINDE

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage